ECLI:NL:RVS:2021:2457
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot verblijfsvergunning
Op 5 november 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een vreemdelingenrechtelijke zaak. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 13 juli 2020 was afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 24 februari 2021 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 15 september 2021 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard, waarna de vreemdeling in hoger beroep ging en verzocht om een voorlopige voorziening.
De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om de staatssecretaris op te dragen hem een verblijfsvergunning te verlenen, met het oog op de medische situatie van zijn adoptiemoeder. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat de staatssecretaris de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf uiteindelijk niet had mogen weigeren. Gelet op de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling, heeft de voorzieningenrechter besloten geen voorlopige voorziening te treffen en het verzoek van de vreemdeling af te wijzen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid waarmee aanvragen voor een verblijfsvergunning worden beoordeeld en de afweging van belangen die daarbij een rol speelt. De voorzieningenrechter heeft in deze zaak geen aanleiding gezien om in te grijpen in de beslissing van de staatssecretaris.