202100314/1/A3.
Datum uitspraak: 3 november 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 december 2020 in zaak nr. 19/2287 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2018 heeft de burgemeester besloten op een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).
Bij besluit van 2 april 2019 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 december 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2021, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. N. Roos, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A.J.J. van der Vlist en S.M. van der Vliet, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Een journalist heeft de burgemeester op grond van de Wob verzocht documenten openbaar te maken die betrekking hebben op de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet in het jaar 2016, waaronder bezwaarschriften tegen op grond van dat artikel genomen besluiten. Eén van die bezwaarschriften was ingediend door [appellant].
2. Bij het besluit van 9 maart 2018 heeft de burgemeester besloten tot gedeeltelijke openbaarmaking van het bezwaarschrift. De in het bezwaarschrift vermelde (bijzondere) persoonsgegevens en/of politiegegevens heeft hij niet openbaar gemaakt.
[appellant] is het niet eens met dat besluit, heeft bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening bij de rechtbank ingediend. Volgens hem heeft zijn bezwaarschrift geen betrekking op een bestuurlijke aangelegenheid. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft het verzoek bij uitspraak van 3 mei 2018 toegewezen en bepaald dat openbaarmaking van het bezwaarschrift moet wachten tot de burgemeester het besluit op het bezwaar heeft genomen. De burgemeester heeft het bezwaar bij het besluit van 2 april 2019 ongegrond verklaard. Volgens hem heeft het bezwaarschrift betrekking op het beleid over woningsluitingen op basis van artikel 13b van de Opiumwet en is daarom een document over een bestuurlijke aangelegenheid. De burgemeester heeft openbaarmaking opgeschort tot de termijn voor het instellen van beroep ongebruikt is verstreken. De rechtbank heeft het besluit van 2 april 2019 rechtmatig geacht.
2.1. [appellant] heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij heeft hij verzocht te bepalen dat de burgemeester in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep niet overgaat tot openbaarmaking van de op hem betrekking hebbende documenten. De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft dat verzoek bij uitspraak van 9 februari 2021 toegewezen.
Het hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bezwaarschrift betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid. Daarbij heeft de rechtbank verzuimd te beoordelen of het bezwaarschrift een document is dat opgevraagd kan worden in het kader van de Wob. Het bezwaarschrift bevat geen beleid en geen uitvoering van het beleid dat betrekking heeft op artikel 13b van de Opiumwet. Het bezwaarschrift bevat niets meer en minder dan de bezwaren tegen de toepassing van beleid. Bovendien bevat het bezwaarschrift niet de door de verzoeker verlangde informatie, aldus [appellant]. Daarbij verwijst hij naar artikel 7 van de Wob.
4. Ter zitting heeft [appellant] het betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat hij geprobeerd heeft te betogen dat artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden een zelfstandige grond is om het recht van de Wob-verzoeker te beperken ingetrokken. De Afdeling zal over dat betoog daarom geen oordeel geven.
Het wettelijk kader
5. Artikel 1, aanhef en onder b, van de Wob luidt: In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: ‘bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan;’
Artikel 2, eerste lid, luidt: ‘Een bestuursorgaan verstrekt bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.’
Artikel 3 luidt: ‘1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
[…]
3. De verzoeker behoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen.
[…]’
Artikel 7, eerste lid, luidt: ‘Het bestuursorgaan verstrekt de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:
a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken,
[…]’
Beoordeling van het hoger beroep
6. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 7 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:777, ziet het begrip "bestuurlijk" in artikel 3 van de Wob, gelet op het doel van de Wob, op het openbaar bestuur in al zijn facetten. Het betreft niet alleen het externe optreden van het bestuur, maar ook de interne organisatie en de wijze waarop het de taken van het bestuursorgaan vervult. Niet een document als zodanig, maar de aangelegenheid die de verzoeker op het oog heeft gehad, bepaalt de bestuurlijke relevantie. 6.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is het uitgangspunt van de Wob openbaarmaking van verzochte documenten die gaan over een bestuurlijke aangelegenheid. Daarbij gaat het bestuursorgaan uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie. Een van een burger afkomstig document kan betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid als het bestuursorgaan met of naar aanleiding van een dergelijk document iets doet of moet doen dat van bestuurlijke aard is. Dat kan dus ook een bezwaarschrift zijn dat is ingediend naar aanleiding van een besluit van een bestuursorgaan.
6.2. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bezwaarschrift dat in deze procedure is opgevraagd door de journalist betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid. De journalist heeft niet alleen gevraagd hoeveel keer artikel 13b van de Opiumwet is toegepast, maar heeft daarbij ook expliciet gevraagd om onder andere de relevante bezwaarschriften. Op die bezwaarschriften moest de burgemeester een besluit nemen. Niet in geschil is dat een dergelijk besluit betrekking heeft op de bestuurlijke aangelegenheid over het beleid dat de burgemeester voert met betrekking tot artikel 13b van de Opiumwet. Het bezwaarschrift in samenhang gelezen met het naar aanleiding van het bezwaarschrift genomen besluit van de burgemeester geeft inzicht in zijn overwegingen met betrekking tot het gevoerde beleid en de wijze waarop hij zijn taak als bestuursorgaan uitvoert. De burger kan op die wijze nagaan hoe de burgemeester in concrete gevallen optreedt en omgaat met bezwaren die daartegen worden gemaakt. De burgemeester heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift, na weglakken van gegevens die betrekking hebben op de persoonlijke levenssfeer, openbaar gemaakt moet worden.
Het betoog faalt.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Klein
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2021
176-857