202103017/4/R1.
Datum beslissing: 21 oktober 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 oktober 2021, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraad C.H.M. van Altena (hierna: de staatsraad) als voorzitter van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaak nr. 202103017/3/R1.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 18 oktober 2021, waar [verzoeker] is verschenen.
De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Overwegingen
1. Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."
2. [verzoeker] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat als gevolg van de gang van zaken bij de behandeling van het door hem gedane verzet op de zitting van 4 oktober 2021 de staatsraad bij hem de indruk heeft gewekt partijdig en vooringenomen te zijn. [verzoeker] heeft hierover aangevoerd dat de staatsraad zich al een mening over de zaak leek te hebben gevormd voordat zij de door hem ingediende stukken heeft gelezen en zij die stukken zodoende niet goed heeft bestudeerd. [verzoeker] heeft dit afgeleid uit het feit dat de staatsraad op de zitting niet op de hoogte was van wat hij in het eerder ingediende pleidooi naar voren heeft gebracht en zij meermaals gesouffleerd moest worden door de andere leden van de meervoudige kamer. Verder heeft de staatsraad ter zitting aangegeven dat het ten onrechte niet-ontvankelijk verklaren van een beroep wegens het niet indienen van een zienswijze nooit tot een herziening van een uitspraak zou kunnen leiden. Ook werd het [verzoeker] tijdens de zitting duidelijk dat de voorzitter de door hem aangedragen gronden niet mee mag meewegen bij de beoordeling van het verzet, aangezien toewijzing van zijn herzieningsverzoek tot gevolg kan hebben dat meer mensen om herziening van een uitspraak zullen vragen.
[verzoeker] heeft verder ter zitting aangevoerd dat in het proces-verbaal van de zitting een onjuiste weergave is opgenomen van wat er ter zitting is voorgevallen. Volgens [verzoeker] is het proces-verbaal niet volledig en zijn er in het proces-verbaal uitlatingen van hem opgenomen, die hij niet naar voren heeft gebracht.
3. Op grond van het bepaalde in artikel 8:15 van de Awb dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als maatstaf dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Het is aan [verzoeker] om aannemelijk te maken dat zich dergelijke bijzondere omstandigheden voordoen. Het subjectieve oordeel van de belanghebbende is niet doorslaggevend.
4. Voor zover [verzoeker] ter zitting naar voren heeft gebracht dat het proces-verbaal van de zitting geen juiste weergave bevat van het verhandelde op de zitting van 4 oktober 2021, overweegt de Afdeling dat in beginsel moet worden uitgegaan van de juistheid van wat door de griffier is vastgelegd in het proces-verbaal. Alleen als er duidelijke aanwijzingen zijn dat het proces-verbaal geen juiste weergave is van het verhandelde op de zitting, kan van dat beginsel worden afgeweken. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het proces-verbaal van de zitting geen woordelijk verslag van het verhandelde ter zitting is, maar een zakelijke weergave daarvan. Dat in het proces-verbaal niet alles wat is gezegd volledig zou zijn opgenomen en dat de weergave van wat [verzoeker] op de zitting naar voren heeft gebracht niet precies overeenkomt met de door hem gebruikte bewoordingen, betekent niet dat het proces-verbaal een onjuiste zakelijke weergave is van het verhandelde ter zitting. Ook uit het feit dat in de begeleidende brief bij het aan [verzoeker] toegezonden afschrift van het proces-verbaal is vermeld dat het gaat om "het proces-verbaal van (een deel van) de behandeling" kan niet worden afgeleid dat het toegezonden proces-verbaal niet volledig is. Dit is een geautomatiseerd aangemaakte begeleidende brief die ook wordt gebruikt als - anders dan in dit geval - slechts van een beperkt deel van de zitting verslag wordt gedaan.
5. Wat [verzoeker] naar voren heeft gebracht, biedt geen grond voor het oordeel dat de staatsraad door de wijze waarop zij als voorzitter van de meervoudige kamer het onderzoek ter zitting heeft geleid partijdig of vooringenomen is geweest dan wel dat een bij [verzoeker] daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De beoordeling van de Afdeling in de verzetprocedure is beperkt tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder [verzoeker] op een zitting te horen. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat [verzoeker] de gelegenheid heeft gekregen zijn standpunten nader toe te lichten. Dat het verloop van de zitting anders was dan [verzoeker] had verwacht en de staatsraad niet alle door hem in het nadere stuk aangedragen argumenten paraat zou hebben, biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de staatsraad blijk heeft gegeven van (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid. Hierbij is van belang dat [verzoeker] de aanvullende gronden van het verzet gemotiveerd uiteen heeft gezet in het korte tijd vóór de zitting ingediende stuk van 22 september 2021. Dat stuk maakt deel uit van het procesdossier en zal dan ook naast het verhandelde ter zitting door de meervoudige kamer worden betrokken bij de beoordeling van het verzet. Dit laat overigens onverlet dat die beoordeling uitsluitend is gericht op de beantwoording van de vraag of terecht tot vereenvoudigde behandeling van het herzieningsverzoek is overgegaan. De uitlatingen ter zitting van de staatsraad in reactie op de door [verzoeker] aangevoerde verzetsgronden moeten naar het oordeel van de Afdeling in dat licht worden begrepen en duiden niet op vooringenomenheid of partijdigheid van de staatsraad.
6. Voor zover [verzoeker] in de ter zitting gegeven toelichting op zijn wrakingsverzoek inhoudelijke aspecten aan de orde heeft gesteld over de gevolgen van de herzieningsuitspraak waartegen hij verzet heeft gedaan, overweegt de Afdeling dat deze aspecten niet ter beoordeling staan in de wrakingsprocedure.
7. Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat er geen grond is voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het verzoek om wraking wordt dan ook afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2021