ECLI:NL:RVS:2021:2291

Raad van State

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
202100062/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van een locatie voor afvalinzameling in Amsterdam

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het college had op 3 november 2020 de locatie Plantage Muidergracht 163 te Amsterdam aangewezen voor de inzameling van afval. De appellant, wonend op de hoek van de Plantage Muidergracht en de Plantage Middenlaan, betoogde dat het college onvoldoende gemotiveerd had waarom zijn voorgestelde alternatieve locatie aan de overkant van de Plantage Middenlaan niet in aanmerking kwam. Het college stelde echter dat deze alternatieve locatie om verschillende redenen niet geschikt was, waaronder verkeersveiligheid en de aanwezigheid van ondergrondse kabels.

Tijdens de zitting op 15 september 2021 heeft de appellant zijn bezwaren toegelicht, waarbij hij onder andere aangaf dat de aangewezen locatie een zichtlocatie is die kan leiden tot zwerfvuil en bijplaatsingen. Het college heeft echter betoogd dat de alternatieve locatie niet alleen onveilig was voor de bewoners, maar ook praktisch niet haalbaar vanwege de verkeerssituatie en infrastructuur. De Afdeling heeft overwogen dat het college bij de aanwijzing van locaties voor afvalinzameling beleidsruimte heeft en dat de appellant geen voldoende onderbouwde argumenten heeft aangedragen om de keuze van het college in twijfel te trekken.

De Afdeling concludeerde dat het college in redelijkheid tot de keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen en dat het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen aan het college.

Uitspraak

202100062/1/R1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 november 2020 heeft het college de locatie Plantage Muidergracht 163 te Amsterdam met code C08d-1018TT163 (hierna: de locatie) aangewezen voor de inzameling van afval.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2021, waaraan [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], door middel van een videoverbinding heeft deelgenomen en waar het college, vertegenwoordigd door mr. H. Verhaar en R.M. Nederpelt, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] woont op het perceel [locatie] te Amsterdam, op de hoek van de Plantage Muidergracht en de Plantage Middenlaan. De aangewezen locatie ligt op circa 18-20 meter van zijn woning. [appellant] betoogt dat het college onvoldoende gemotiveerd heeft waarom zijn voorgestelde alternatieve locatie, namelijk aan de overkant van de Plantage Middenlaan, niet in aanmerking kwam. Ter zitting heeft hij toegelicht dat de aangewezen locatie een zichtlocatie is en daardoor een aanzuigende werking op het bijplaatsen van afval heeft. Verder heeft [appellant] ter zitting betoogd dat het college de alternatieve locatie verkeerd op de leidingenkaart heeft geprojecteerd. De door hem bedoelde locatie ligt enkele meters zijwaarts daarvan. Het college heeft daarom ten onrechte die alternatieve locatie afgewezen. Ter zitting heeft [appellant] aangevoerd dat de inzamelcontainers ook nog aan de overzijde van de brug kunnen worden geplaatst. Met betrekking tot aangewezen locatie stelt [appellant] dat hij vreest voor zwerfvuil en bijplaatsingen rondom de inzamellocatie.
2.       Het college stelt dat de alternatieve locatie aan de overkant van de Plantage Middenlaan wel is onderzocht, maar dat deze om een aantal redenen niet geschikt is. Om die locatie te bereiken, moeten bewoners van de Plantage Muidergracht de Plantage Middenlaan oversteken. Dit komt volgens het college de verkeersveiligheid niet ten goede, omdat de Plantage Middenlaan een drukke weg met fietspaden, twee rijbanen en trambanen is, terwijl er geen voetgangersoversteekplaats aanwezig is. Verder zou het inzamelvoertuig tijdens het legen op het fietspad moeten stilstaan, waardoor fietsers en auto's moeten uitwijken. Bovendien maakt de bovenleiding van de trambaan het onmogelijk om op die locatie containers te plaatsen en te legen. Tot slot liggen er op deze locatie veel ondergrondse kabels en leidingen, die de locatie niet geschikt maken voor ondergrondse containers.
Over het ontstaan van zwerfvuil stelt het college dat dit kan ontstaan doordat de containers vol zitten. Dagelijkse monitoring en reiniging van de containers moet deze overlast tot een minimum beperken. Verder zullen de containers een sensor gaan bevatten die aangeeft wanneer zij voor 80% gevuld zijn. De containers zullen dan zo spoedig mogelijk worden geleegd.
3.       Zoals de Afdeling meermaals heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1464, dient het college bij de aanwijzing van locaties voor de inzameling van afval een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college beleidsruimte. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden en de eventueel naar voren gebrachte alternatieve locaties beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.
4.       De Afdeling stelt voorop dat, ongeacht of de locatie in het zicht ligt of niet, de omstandigheid dat (grof) huisafval onjuist wordt aangeboden en dat zwerfvuil voorkomt op zichzelf geen redenen zijn om een bepaalde locatie niet geschikt te achten. Dit is een kwestie van handhaving door het college. Het college heeft in dit verband ter zitting toegelicht dat regelmatig op bijplaatsingen wordt gecontroleerd en dat het hier ook handhavend tegen optreedt. Ook wordt het bijgeplaatste afval bij eigen constatering of na een melding verwijderd. Nu [appellant] verder geen locatiespecifieke omstandigheden heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om te oordelen dat het college deze locatie niet geschikt heeft kunnen achten.
Over de alternatieven overweegt de Afdeling dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, ongeacht de precieze locatie aan de overzijde van de Plantage Middenlaan, dit als grootste nadeel heeft dat de bewoners van de Plantage Muidergracht die de doelgroep zijn voor gebruik van deze afvalinzameling de Plantage Middenlaan moeten oversteken, terwijl dit gelet op de verkeersveiligheid ter plaatse, niet wenselijk is. [appellant] heeft de inrichting van de Plantage Middenlaan ter plaatse verder niet bestreden. Reeds gelet hierop  heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het aangedragen alternatief aan de overzijde van de Plantage Middenlaan niet zodanig geschikter is, dat het college die had moeten verkiezen boven de aangewezen locatie. De overige argumenten om hier niet voor te kiezen versterken dat nog. De eerst ter zitting genoemde alternatieve locatie aan ‘de andere zijde van de brug’ is verder niet nader toegelicht, door verweerder niet in de besluitvorming betrokken en als zodanig onvoldoende geconcretiseerd om aan te merken als een locatie die geschikter is.
5.       Het bovenstaande leidt de Afdeling tot de slotsom dat wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen.
6.       Het beroep is ongegrond.
7.       Het college hoeft de proceskosten niet te betalen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Helvoort
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2021
361.