202004937/1/A2.
Datum uitspraak: 6 oktober 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 juli 2020 in zaak nr. 20/341 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het kindgebonden budget van [appellant] over 2019 op € 2.339,00 gesteld.
Bij besluit van 21 augustus 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het kindgebonden budget van [appellant] over 2019 op € 2.763,00 gesteld.
Bij besluit van 4 november 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen het besluit van 23 juli 2019 gemaakte bezwaar aangemerkt als mede gericht tegen het besluit van 21 augustus 2019 en dit bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juli 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft desgevraagd binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft op verzoek van de Afdeling een stuk overgelegd.
Overwegingen
Voorgeschiedenis
1. De Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) heeft de Belastingdienst/Toeslagen gemeld dat [appellant] aanspraak heeft op een buitenlandse gezinsbijslag, omdat de vrouw en kinderen van [appellant] in Slowakije wonen. Als aanspraak op een buitenlandse gezinsbijslag bestaat beoordeelt de SVB of dit bedrag nog moet worden aangevuld. Zo ja, dan neemt de SVB deze aanvulling voor zijn rekening. Dat heeft de SVB in het geval van [appellant] ook gedaan, vanaf 1 november 2017. De Belastingdienst/Toeslagen heeft vastgesteld dat hij over 2019 al een bedrag van € 1.364,00 had uitbetaald aan [appellant]. De dienst heeft dit bedrag teruggevorderd, omdat [appellant] van de SVB al heeft ontvangen waar hij recht op heeft.
2. Volgens [appellant] heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte het uitbetaalde kindgebonden budget van hem teruggevorderd. Volgens [appellant] heeft hij namelijk niet teveel ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich op het standpunt dat de SVB al aan [appellant] had uitbetaald waarop [appellant] recht heeft. De SVB is hiervoor ook de aangewezen instantie. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het door hem aan [appellant] uitbetaalde bedrag teruggevorderd omdat [appellant] een toeslag niet twee keer mag ontvangen.
Beroep
3. In beroep heeft [appellant] aangevoerd dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte nog niet heeft beslist op het door hem tegen een besluit van 18 juli 2019 gemaakt bezwaar. Omdat de Belastingdienst/Toeslagen niet tijdig heeft beslist, heeft de dienst volgens [appellant] dwangsommen verbeurd. De rechtbank heeft overwogen dat in het besluit van 18 juli 2019 alleen is bepaald dat [appellant] € 1.364,00 dient terug te betalen, maar dat de motivering voor die terugbetaling is neergelegd in de besluiten van 23 juli 2019 en 21 augustus 2019. Om die reden heeft de Belastingdienst/Toeslagen die besluiten aangemerkt als de besluiten waartegen het bezwaar inhoudelijk gericht is. Door het bezwaar op te vatten als gericht tegen die besluiten heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] niet tekortgedaan. De Belastingdienst/Toeslagen heeft met het besluit van 4 november 2019 volledig beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar, aldus de rechtbank.
4. [appellant] heeft in beroep verder aangevoerd dat de SVB geen kindgebonden budget aan hem heeft uitbetaald over het eerste en tweede kwartaal van 2019 en dat de Belastingdienst/Toeslagen hem daarom ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij meer heeft ontvangen dan waar hij recht op heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat over het eerste en tweede kwartaal van 2019 dubbel kindgebonden budget aan [appellant] is uitbetaald, eerst door de Belastingdienst/Toeslagen en daarna door de SVB. Dit blijkt uit de betaalspecificaties die [appellant] zelf in beroep heeft overgelegd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dan ook terecht bepaald dat [appellant] het teveel ontvangen kindgebonden budget moet terugbetalen, aldus de rechtbank.
5. [appellant] heeft de rechtbank verder verzocht de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 5.000,00 vanwege de onrechtmatige terugvordering en de stress, frustraties en depressie die hierdoor zijn veroorzaakt. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Aangezien de Belastingdienst/Toeslagen geen onrechtmatig besluit heeft genomen bestaat naar het oordeel van de rechtbank ook geen grondslag de dienst te veroordelen tot vergoeding van schade.
Hoger beroep
6. [appellant] herhaalt in hoger beroep de gronden die hij ook bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank is op deze gronden in de overwegingen van de aangevallen uitspraak gemotiveerd ingegaan. In hoger beroep heeft [appellant] geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. Voor zover [appellant] stelt dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat de SVB hem het bedrag van € 1.364,00 heeft uitbetaald, wijst de Afdeling erop dat dit blijkt uit de gegevens die [appellant] bij zijn beroepschrift bij de rechtbank heeft overgelegd. Dat de uitbetaling door de SVB dateert van latere datum dan het besluit van 18 juli 2019 betekent niet dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat [appellant] dit bedrag van zowel de SVB als de Belastingdienst/Toeslagen heeft ontvangen en dat de Belastingdienst/Toeslagen dit bedrag mag terugvorderen. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Verzoek om schadevergoeding
7. [appellant] heeft de Afdeling verder verzocht de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen tot vergoeding van schade die hij heeft geleden als gevolg van onrechtmatige besluiten van de dienst. Aangezien de door de Belastingdienst/Toeslagen genomen besluiten niet onrechtmatig zijn, zal de Afdeling dit verzoek afwijzen.
Slotsom
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
9. De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2021
735