ECLI:NL:RVS:2021:2087
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam inzake het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 september 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat op 27 mei 2019 was genomen. In een tussenuitspraak van 28 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:906) had de Afdeling het college opgedragen om binnen 12 weken het geconstateerde gebrek in het besluit te herstellen, omdat het besluit niet deugdelijk was gemotiveerd volgens artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn die de Afdeling had gesteld, is echter ongebruikt verstreken, en het college heeft geen verzoek tot verlenging ingediend.
De Afdeling heeft in haar overwegingen benadrukt dat er geen aanleiding was om de hersteltermijn te verlengen, gezien het belang van de appellant om de lange procedure te beëindigen. De Afdeling heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van de appellant gegrond is, en heeft de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2019 vernietigd. Tevens heeft de Afdeling het beroep van de appellant tegen het besluit van 27 mei 2019 alsnog gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 2 november 2018 herroepen.
De proceskosten zijn toegewezen aan de appellant, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam is veroordeeld tot vergoeding van de kosten die de appellant heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep. De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 4.434,00, en het college is ook verplicht om het griffierecht van € 439,00 aan de appellant te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 september 2021.