ECLI:NL:RVS:2021:2087

Raad van State

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
202000565/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam inzake het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 september 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat op 27 mei 2019 was genomen. In een tussenuitspraak van 28 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:906) had de Afdeling het college opgedragen om binnen 12 weken het geconstateerde gebrek in het besluit te herstellen, omdat het besluit niet deugdelijk was gemotiveerd volgens artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn die de Afdeling had gesteld, is echter ongebruikt verstreken, en het college heeft geen verzoek tot verlenging ingediend.

De Afdeling heeft in haar overwegingen benadrukt dat er geen aanleiding was om de hersteltermijn te verlengen, gezien het belang van de appellant om de lange procedure te beëindigen. De Afdeling heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van de appellant gegrond is, en heeft de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2019 vernietigd. Tevens heeft de Afdeling het beroep van de appellant tegen het besluit van 27 mei 2019 alsnog gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 2 november 2018 herroepen.

De proceskosten zijn toegewezen aan de appellant, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam is veroordeeld tot vergoeding van de kosten die de appellant heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep. De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 4.434,00, en het college is ook verplicht om het griffierecht van € 439,00 aan de appellant te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 september 2021.

Uitspraak

202000565/2/R1.
Datum uitspraak: 15 september 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2019 in zaak nr. 19/3639 in het geding tussen:
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 28 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:906) heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 12 weken na verzending van de tussenuitspraak het geconstateerde gebrek in het besluit van 27 mei 2019 te herstellen. De tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 12 juli 2021 heeft het college verzocht om verlenging van de in de tussenuitspraak geboden termijn. [appellant] heeft zijn zienswijze hierover naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
De tussenuitspraak van 28 april 2021
1.       Uit de tussenuitspraak volgt dat het besluit van 27 mei 2019 in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet deugdelijk is gemotiveerd. De Afdeling heeft het college een termijn van 12 weken geboden om het geconstateerde gebrek in het besluit van 27 mei 2019 te herstellen.
Termijn tussenuitspraak ongebruikt verstreken
2.       Het college heeft de termijn die de Afdeling in de tussenuitspraak heeft geboden om het gebrek in het besluit van 27 mei 2019 te herstellen ongebruikt laten verstrijken. De Afdeling ziet geen aanleiding om de hersteltermijn te verlengen. Gelet op wat partijen over en weer hierover gesteld hebben, is dit namelijk geen bijzonder geval waarin verlenging van  de bindende termijn van de tussenuitspraak gerechtvaardigd is. Reden hiervoor is dat de Afdeling hecht aan het belang van [appellant] dat aan de lange procedure nu een einde komt. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om de overige beroepsgronden van [appellant] over de hoogte van de dwangsom en de mogelijkheid om aan de last te voldoen te bespreken.
Conclusie
3.       Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen is het hoger beroep van [appellant] gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 27 mei 2019 alsnog gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en het besluit van 2 november 2018 herroepen.
Proceskosten
4.       Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2019 in zaak nr. 19/3639;
III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 27 mei 2019, kenmerk JB.18.012813.001;
V.      herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 2 november 2018, kenmerk BWT 60-17-0132;
VI.     bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde  besluit;
VII.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 4.434,00 (zegge: vierduizend vierhonderdvierendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 439,00 (zegge: vierhonderdnegenendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Stoof, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2021
749