202100552/2/A3.
Datum uitspraak: 2 februari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 21 januari 2021 in zaak nrs. 20/5082 en 20/7627 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Den Haag,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2019 heeft het college de aanvraag van [wederpartij] om verlenging van een eerder aan haar verleende voorrangsverklaring afgewezen.
Bij besluit van 6 juli 2019 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 januari 2021 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 juli 2019 vernietigd, het besluit van 24 oktober 2019 herroepen en bepaald dat het college de voorrangsverklaring met ingang van 3 februari 2021 moet verlengen voor de duur van drie maanden.
Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Het college heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 februari 2021, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G. Tjon Man Tsoi, is verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek van het college strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat in afwachting van de uitspraak op het door het college ingestelde hoger beroep de uitspraak van de rechtbank wordt geschorst, voor zover het college daarbij is opgedragen de voorrangsverklaring te verlengen. Het college wil daarmee voorkomen dat tussentijds met behulp van een voorrangsverklaring een woning aan [wederpartij] wordt toegewezen.
3. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter staat geenszins op voorhand vast dat de uitspraak van de rechtbank in de hoofdzaak niet in stand zal blijven. Daarbij is onder meer in aanmerking genomen het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften en de daarin opgenomen overwegingen aan het college, dat er eveneens toe strekt dat de voorrangsverklaring met drie maanden wordt verlengd. De voorzieningenrechter is mede hierom van oordeel dat bij afweging van de betrokken belangen in dit geval het belang van het college om te voorkomen dat [wederpartij] dankzij de voorrangsverklaring een woning toegewezen krijgt niet zo zwaar weegt dat reeds daarom de uitspraak van de rechtbank moet wordt geschorst.
4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2021
598.