ECLI:NL:RVS:2021:1889

Raad van State

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
202006528/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van remigratievoorzieningen op basis van gezamenlijke hoofdverblijfseisen

In deze zaak gaat het om de intrekking van remigratievoorzieningen die aan appellante zijn toegekend door de Sociale Verzekeringsbank. De Raad van State heeft op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De intrekking van de voorzieningen is gebaseerd op het feit dat de echtgenoot van appellante niet met haar mee is geremigreerd. De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank heeft gesteld dat, hoewel de echtgenoot samen met appellante naar Armenië is vertrokken, zij niet gezamenlijk hun hoofdverblijf naar Armenië hebben verplaatst. De echtgenoot heeft zijn huurwoning in Hoofddorp behouden en heeft slechts kort in Armenië verbleven, zonder een zelfstandige woning te betrekken.

Appellante heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen sprake was van gezamenlijke remigratie. Zij voerde aan dat haar echtgenoot om medische redenen is teruggekeerd naar Nederland en dat de intentie van remigratie belangrijker is dan de duur van het verblijf. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen serieuze remigratie heeft plaatsgevonden, omdat de echtgenoot te kort in Armenië verbleef en geen eigen woonruimte had. De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen dringende redenen zijn om af te zien van de intrekking van de remigratievoorzieningen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de Raad van bestuur hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202006528/1/V6.
Datum uitspraak: 25 augustus 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Holland van 27 oktober 2020 in zaak nr. 20/2924 in het geding tussen:
[appellante]
en
de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank.
Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2020 heeft de raad van bestuur de remigratievoorzieningen die krachtens de Remigratiewet aan [appellante] zijn toegekend, ingetrokken.
Bij besluit van 9 april 2020 heeft de raad van bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 oktober 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad van bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 augustus 2021, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. W.R.S. Ramhit, advocaat te Hoofddorp, en de raad van bestuur, vertegenwoordigd door mr. K. Verbeek, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.       De raad van bestuur heeft in het besluit van 22 november 2018 krachtens de Remigratiewet aan [appellante] voorzieningen toegekend. In deze procedure gaat het om de intrekking van die voorzieningen, omdat de echtgenoot van [appellante] niet met haar mee is geremigreerd. De raad van bestuur heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de echtgenoot weliswaar samen met [appellante] naar Armenië is vertrokken, maar dat zij niet gezamenlijk hun hoofdverblijf naar Armenië hebben verplaatst. Daarvoor heeft de raad van bestuur er op gewezen dat de echtgenoot zijn huurwoning in Hoofddorp heeft aangehouden en slechts kort - minder dan twee maanden - in Armenië heeft verbleven. Ook hebben [appellante] en haar echtgenoot in Armenië geen zelfstandige woning betrokken. Sinds 23 maart 2020 wonen [appellante] en haar echtgenoot weer op hun oude adres in [woonplaats].
3.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen sprake was van gezamenlijke remigratie. [appellante] voert aan dat haar echtgenoot noodgedwongen is teruggekeerd vanwege medische redenen. Volgens [appellante] is de duur van het verblijf niet doorslaggevend, maar de intentie van betrokkenen. Zij hebben feitelijk ook twee maanden gewoond in Armenië. Verder betoogt [appellante] dat het hebben van eigen woonruimte in Armenië geen hard vereiste is en dat verblijf bij familie heel gebruikelijk is in de Armeense cultuur. Ook was de huurwoning in Hoofddorp in bewaring gegeven aan haar zoon en in bewaring geven is een gebruikelijk middel bij remigratie, aldus [appellante]. Daaraan kan je ook zien dat remigratie de bedoeling was, want ze hadden dus geen onderkomen in Nederland meer. Verder heeft [appellante] op de zitting betoogd dat er sprake is van een dringende reden om de remigratievoorzieningen niet in te trekken, omdat de gedwongen terugkeer vanwege medische omstandigheden niet voorzienbaar voor haar was.
3.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat er geen sprake is van gezamenlijke remigratie van [appellante] en haar echtgenoot. De echtgenoot heeft te kort in Armenië verbleven en [appellante] en haar echtgenoot beschikten tijdens hun verblijf in Armenië niet over een eigen woonruimte. Dit terwijl de echtgenoot steeds de hoofdhuurder van de huurwoning in Hoofddorp is gebleven en ook weer vanaf eind december 2019 in die woning is gaan wonen. Dat maakt dat geen sprake is van serieuze remigratie of een gebleken intentie tot remigratie. Dat de echtgenoot wel twee maanden in Armenië heeft verbleven en vanwege medische redenen zou zijn teruggekeerd naar Nederland is geen reden om te oordelen dat het korte verblijf in Armenië toch remigratie zou zijn geweest. Bovendien was de echtgenoot al voor vertrek naar Armenië onder behandeling van een uroloog voor medische klachten, waardoor niet aannemelijk is dat een plotseling ontstane medische noodsituatie de reden voor de snelle terugkeer naar Nederland was. Verder wordt [appellante] niet gevolgd in haar betoog dat er dringende redenen zijn om af te zien van de intrekking van de remigratievoorzieningen. Er is geen sprake van een situatie waarbij de uitkeringsgerechtigde al zijn verplichtingen is nagekomen of van een situatie waarin de raad van bestuur een fout heeft gemaakt.
Het betoog faalt.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De raad van bestuur hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G. Kamminga, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Kamminga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2021
876
BIJLAGE
Remigratiewet
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
h. partner: de meeremigrerende echtgenoot, de meeremigrerende geregistreerde partner of de meeremigrerende ongehuwd meerderjarige, die geen bloedverwant in de eerste graad van de remigrant is, en met de remigrant een gezamenlijke huishouding voert waarbij betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, met dien verstande dat deze gezamenlijke huishouding uit niet meer dan twee meerderjarige personen bestaat;
i. remigrant: een persoon als bedoeld in artikel 2, die met de toepassing van deze wet voornemens is zijn rechtmatig hoofdverblijf in Nederland op te geven om te remigreren, dan wel is geremigreerd en sindsdien in een bestemmingsland is gevestigd;
[…]
k. remigreren: het zich buiten het Koninkrijk, in het land van herkomst vestigen;
[…]
Artikel 2b
[…]
3. Indien de partner van wie de remigrant niet duurzaam gescheiden leeft, eveneens in Nederland verblijf houdt, worden de remigratievoorzieningen slechts verstrekt indien de remigrant en zijn partner gezamenlijk remigreren.
[…]
Artikel 6c
[…]
3. De Sociale verzekeringsbank kan met betrekking tot uitkeringstijdvakken in het verleden geheel of gedeeltelijk van wijziging of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4. Indien de remigrant, zijn partner, een van hun kinderen dan wel hun wettelijke vertegenwoordiger aan alle bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen heeft voldaan, en hij in redelijkheid niet heeft kunnen begrijpen dat de remigratievoorzieningen ten onrechte of op een te hoog bedrag zijn vastgesteld, ziet de Sociale verzekeringsbank met betrekking tot uitkeringstijdvakken in het verleden geheel of gedeeltelijk van wijziging of intrekking af.
SVB Beleidsregels, zoals die golden ten tijde van de besluitvorming
Verlaging of intrekking met terugwerkende kracht wegens wijziging van de omstandigheden (SB1078)
[…]
De SVB kan geheel of gedeeltelijk afzien van herziening of intrekking indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn (artikel 17a, tweede lid AOW, artikel 34, tweede lid Anw, artikel 14a, tweede lid AKW, artikel 16, tweede lid OBR en artikel 6c, derde lid Remigratiewet). Bij de toepassing van artikel 54, derde lid, tweede volzin Participatiewet hanteert de SVB eveneens het beleid dat zij geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afziet als sprake is van dringende redenen. De SVB matigt de terugwerkende kracht van de herziening of intrekking niet indien de toepassing van de zes-maanden-jurisprudentie gunstiger is voor de betrokkene. Zie SB1327 over zes-maanden-jurisprudentie.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van dringende redenen spelen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een rol, zoals het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. De SVB hanteert in dit verband de volgende beleidsregels.
De SVB gaat niet tot herziening met volledig terugwerkende kracht over als de uitkeringsgerechtigde al zijn verplichtingen is nagekomen, en hij voorts niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend. In een dergelijk geval herziet de SVB de uitkering in beginsel zonder terugwerkende kracht. Deze regel vloeit wat betreft remigratievoorzieningen direct voort uit artikel 6c, vierde lid Remigratiewet. Het kan voorkomen dat de uitkeringsgerechtigde hierdoor een niet te rechtvaardigen voordeel geniet. In die situatie beperkt de SVB de herziening tot het bedrag van het voordeel dat de betrokkene heeft genoten.
Is het niet tijdig herzien van de uitkering een gevolg van een fout van de SVB, maar heeft de betrokkene deze fout kunnen onderkennen, dan vindt herziening of intrekking in beginsel plaats met volledig terugwerkende kracht.
[…]