202103916/2/R3.
Datum uitspraak: 10 augustus 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], beiden wonend te Alphen aan den Rijn,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Steekterpoort II" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 augustus 2021, waar [verzoekers], en de raad, vertegenwoordigd door W.P. Kaandorp en mr. E.P. Euverman, advocaat te Breda, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Met het bestemmingsplan wordt voorzien in de realisatie van het bedrijventerrein Steekterpoort II, dat ten oosten moet komen te liggen van bedrijventerrein Steekterpoort I in Alphen aan den Rijn. Het plan is om op Steekterpoort II een logistiek centrum voor grootschalig transport en logistieke bedrijven te realiseren op grote bedrijfspercelen van ongeveer 3 ha, met een totale oppervlakte van ongeveer 10,5 ha. Verder voorziet het plan in kleinschalige bedrijvigheid in het bebouwingslint aan de Steekterweg.
3. [verzoekers] wonen op korte afstand van het plangebied. Zij vrezen voor aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkelingen, onder meer als gevolg van verkeershinder. Zij betogen in dit verband onder meer dat de keuze van de raad voor de in het plan voorziene ontwikkelingen niet is ingegeven door een goede ruimtelijke afweging, maar door de economische belangen van de gemeente bij een spoedige verkoop van de gronden binnen het plangebied. Met het verzoek om voorlopige voorziening willen [verzoekers] voorkomen dat er op korte termijn een onomkeerbare situatie ontstaat. Volgens hen is de gemeente voornemens om direct na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een koopovereenkomst te sluiten met een projectontwikkelaar, met als gevolg dat er een omgevingsvergunning aangevraagd en verleend zal worden. Als gevolg hiervan ontstaan volgens [verzoekers] onevenredige gevolgen voor hun woon- en leefklimaat.
4. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat er onderhandelingen gaande zijn met een marktpartij voor de verkoop van de in het plangebied gelegen gronden, waarbij de verwachting is uitgesproken dat er binnen enkele maanden een koopovereenkomst getekend zal worden. Verder heeft de raad aangegeven dat de desbetreffende marktpartij bezig is met de voorbereidingen voor het doen van een aanvraag om omgevingsvergunning, maar dat het niet de verwachting is dat er op korte termijn, voordat de koopovereenkomst getekend is, een aanvraag zal worden ingediend. Wanneer er wel een aanvraag om omgevingsvergunning wordt ingediend, geldt daarvoor een wettelijke beslistermijn van in beginsel acht weken. Gelet hierop heeft de raad ter zitting de verwachting uitgesproken dat er in het plangebied binnen vier maanden geen concrete activiteiten zullen worden verricht ter uitvoering van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter acht het gelet hierop niet aannemelijk dat binnen afzienbare tijd gevolgen, laat staan onomkeerbare gevolgen, zullen optreden.
5. Voor zover de initiatiefnemer binnen het plangebied, vooruitlopend op de uitspraak van de Afdeling in de hoofdzaak, toch al activiteiten verricht die mogelijk worden gemaakt door het bestemmingsplan, komen die activiteiten voor rekening van de initiatiefnemer en zullen deze door de initiatiefnemer ongedaan moeten worden gemaakt in het geval dat het bestreden besluit in de hoofdzaak zal worden vernietigd.
De voorzieningenrechter ziet op grond van het aangevoerde voorts geen aanleiding op voorhand aan te nemen dat dat het bestemmingsplan in de hoofdzaak geen stand zal houden.
6. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek af te wijzen.
7. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2021
271-901.