202005492/1/A3.
Datum uitspraak: 28 juli 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 augustus 2020 in zaak nr. 19/2800 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij brief van 23 januari 2019 heeft [appellant] verzocht om verlenging van zijn inschrijvingen in het Register beëdigde tolken en vertalers (hierna: Rbtv).
Bij brief van 18 februari 2019 heeft de minister [appellant] meegedeeld dat zijn inschrijvingen in het Rbtv van rechtswege zijn vervallen.
Bij besluit van 9 april 2019 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 12 augustus 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.W.F. Menick, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij, zijn verschenen.
Overwegingen
Juridisch toetsingskader
1. Het juridisch toetsingskader is vermeld in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] stond tot 19 januari 2019 ingeschreven in het Rbtv. Hij heeft bij brief van 23 januari 2019, door de minister ontvangen op 25 januari 2019, om verlenging van zijn inschrijvingen verzocht. De minister heeft [appellant] meegedeeld dat de inschrijvingen van rechtswege zijn vervallen nu niet voor 19 januari 2019 om verlenging daarvan is verzocht. [appellant] kan alleen een verzoek tot (her)inschrijving indienen. De minister heeft het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 18 februari 2019 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Hoger beroep
3. [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij betoogt dat de brief van 18 februari 2019 een besluit in de zin van de Awb is. De brief heeft als rechtsgevolg dat de inschrijvingen zijn komen te vervallen. Hierdoor kan hij niet langer als beëdigde tolk of vertaler optreden. Dit heeft grote persoonlijke en financiële gevolgen voor hem. De rechtbank is ten onrechte niet ingegaan op zijn betoog dat hij door psychische problemen niet in staat was om voor 19 januari 2019 te verzoeken om verlenging van zijn inschrijvingen in het Rbtv, aldus [appellant].
3.1. Ingevolge artikel 8 van de Wet beëdigde tolken en vertalers geschiedt de inschrijving in het Rbtv voor vijf jaar. Een verzoek om verlenging moet tijdig worden ingediend, dat wil zeggen voor het verlopen van de inschrijvingstermijn. De inschrijving komt van rechtswege te vervallen als het verzoek om verlenging niet tijdig is ingediend, zo is in artikel 2 van het Besluit verlenging inschrijving Rbtv bepaald.
[appellant]s inschrijvingen verliepen op 19 januari 2019. Dat betekent dat hij voor die datum een verzoek om verlenging moest indienen.
Naar de minister ter zitting onweersproken heeft uiteengezet, is [appellant] hier tijdig en diverse keren op gewezen. Het verlengingsverzoek van [appellant] heeft de minister op 25 januari 2019 ontvangen en is dus niet tijdig ingediend. De brief van de minister van 18 februari 2019 is niet op enig rechtsgevolg gericht, maar bevat alleen de mededeling dat de inschrijvingen van [appellant] in het Rbtv op 19 januari 2019 van rechtswege zijn vervallen.
Dat rechtsgevolg vloeit voort uit de Wet beëdigde tolken en vertalers en het Besluit verlenging inschrijving Rbtv. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de brief geen besluit in de zin van de Awb is en dat de minister het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Nu het gaat om van rechtswege vervallen inschrijvingen was er voor de minister geen ruimte om de redenen waarom [appellant] niet in staat zou zijn tijdig om verlenging te verzoeken en de persoonlijke en financiële gevolgen van [appellant] mee te wegen. De rechtbank is daarom terecht niet op de aangevoerde psychische problematiek ingegaan.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2021
598
BIJLAGE
Wet beëdigde tolken en vertalers
Artikel 8
1. De inschrijving geschiedt voor een periode van vijf jaar. De inschrijving kan op aanvraag van de beëdigde tolk of vertaler telkens met vijf jaar worden verlengd.
[-]
Besluit verlenging inschrijving Rbtv
Artikel 2
1. Een verzoek tot verlenging dient tijdig, dat wil zeggen voor het verlopen van de termijn van de inschrijving, te worden ingediend.
2. Indien het verzoek tot verlenging niet tijdig is ingediend, komt de inschrijving in het Rbtv alsmede de vermelding van een eventuele specialisatie bij de inschrijving, van rechtswege te vervallen op het moment dat de termijn van de inschrijving is verlopen.
[-]