ECLI:NL:RVS:2021:1623

Raad van State

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
202104234/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen inbewaringstelling van vreemdeling en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, die op 25 juni 2021 het beroep van de vreemdeling tegen zijn inbewaringstelling ongegrond verklaarde. De vreemdeling was op 10 juni 2021 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.H.R. de Boer, heeft hoger beroep ingesteld omdat hij van mening was dat hij niet de mogelijkheid heeft gekregen om zich te laten bijstaan door een advocaat tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling. De rechtbank had overwogen dat de vreemdeling weliswaar geen reële mogelijkheid had om zich te laten bijstaan, maar had desondanks de maatregel van bewaring in stand gelaten. De vreemdeling betwistte deze conclusie en stelde dat het gehoor te vroeg was begonnen, terwijl zijn advocaat onderweg was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de grief van de vreemdeling slaagt. Het hoger beroep is gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is vernietigd. De maatregel van bewaring wordt opgeheven met ingang van de uitspraakdatum, 21 juli 2021. Daarnaast heeft de vreemdeling recht op schadevergoeding voor de periode van inbewaringstelling, die is vastgesteld op € 4.200,00. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 2.244,00 bedragen. De uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.

Uitspraak

202104234/1/V3.
Datum uitspraak: 21 juli 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 25 juni 2021 in zaak nr. NL21.9093 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2021 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 25 juni 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.H.R. de Boer, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in de derde grief dat de rechtbank weliswaar terecht heeft overwogen dat hij bij het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling geen reële mogelijkheid heeft gekregen om zich te laten bijstaan door een advocaat, maar de maatregel van bewaring toch in stand heeft gelaten. De rechtbank heeft volgens hem ten onrechte overwogen dat hij zou hebben ingestemd met het beginnen van het gehoor zonder aanwezigheid van een advocaat. Gezien zijn eerdere verklaringen en die van zijn gemachtigde heeft de rechtbank ten onrechte die conclusie getrokken. Het gehoor is om 19.19 uur begonnen, terwijl pas om 18.48 uur een deugdelijke piketmelding is gedaan. Het gehoor is dus te vroeg begonnen, terwijl bekend was dat de advocaat onderweg was, aldus de vreemdeling.
1.1.    De in de grief opgeworpen rechtsvraag over de omstandigheden waaronder mag worden aangenomen dat de vreemdeling afstand doet van zijn recht om door een advocaat te worden bijgestaan bij het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling, heeft de Afdeling in de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2021:1571, beantwoord. In de feiten die zich bij deze vreemdeling voordoen ziet de Afdeling geen aanleiding om de belangenafweging anders te laten uitvallen dan in die uitspraak.
1.2.    De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring wordt opgeheven met ingang van vandaag. Ook heeft de vreemdeling recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 25 juni 2021 in zaak nr. NL21.9093;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      bepaalt dat de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van vandaag wordt opgeheven;
V.       kent aan de vreemdeling een schadevergoeding toe van € 4.200,00 over de periode 10 juni 2021 tot en met 21 juli 2021, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
VI.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.244,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2021
371-907