1.1.In de aangevallen uitspraak oordeelt de rechtbank dat het college het besluit heeft genomen overeenkomstig een vaste gedragslijn. Het college heeft de keuze voor het toepassen van deze gedragslijn in het besluit op bezwaar voldoende gemotiveerd. Het college heeft zich mogen baseren op de conclusies uit de enquêtes van BMC, omdat deze voldoende objectief en betrouwbaar zijn. De voorbereiding van het besluit was niet onzorgvuldig. Het college heeft evenmin in strijd gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, omdat de gevallen waarin het college anders heeft gehandeld, geen gelijke gevallen waren, aldus de rechtbank.
2. [ appellant] betoogt dat het besluit van het college om het vergunninghoudersparkeren definitief niet in te voeren, onzorgvuldig is. Er is geen vaste gedragslijn en het college heeft de keuze voor deze vermeende gedragslijn onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft het beroep ten onrechte opgevat als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. De afwijkende gevallen zijn genoemd om aan te tonen dat er geen vaste gedragslijn is, aldus [appellant]. Het college heeft voorts wisselende en tegenstrijdige, verklaringen gegeven over de procedure. De regelgeving is niet duidelijk. Ter onderbouwing van het besluit werd eerst verwezen naar het ‘’waterbedeffect’’. Dit is het risico dat het parkeerprobleem zich naar de volgende straat verplaatst, als op straatniveau een beoordeling wordt gemaakt en vergunninghoudersparkeren wordt ingevoerd. Daarna werd ter onderbouwing van het besluit verwezen naar overleg met de wijkraad, waarin is besproken of de enquête per straat of per gebied zou moeten worden uitgevoerd. Tijdens de hoorzitting werd echter verwezen naar vastgestelde uitbreidingsgebieden die volgens het college zijn vastgelegd in regelgeving. Volgens [appellant] zijn deze regels nergens terug te vinden. De commissie bezwaarschriften heeft in dat verband ook geconcludeerd dat geen sprake is van duidelijke regelgeving. Uiteindelijk is de beslissing niet meer gebaseerd op de regelgeving, maar op de vaste gedragslijn. Hieruit blijkt volgens [appellant] wederom de onzorgvuldigheid van de procedure. Het college heeft ook in strijd gehandeld met het fair-play beginsel, door de enquête uit te breiden met het gebied van alle B-waarden. Door bij een uitgebreide gebiedsindeling een grens van 60% voorstanders te hanteren, was een negatieve uitslag vrijwel zeker.
Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank zijn beroep op het evenredigheidsbeginsel ten onrechte niet in de uitspraak heeft opgenomen. Volgens [appellant] heeft het college geen juiste belangenafweging gemaakt. De overlast die wordt ondervonden in de Bannewaard is hoger dan in de Bregwaard en de Broekerwaard. Hier is ten onrechte geen rekening mee gehouden in het besluit. Het college neemt het ‘’waterbedeffect’’ als uitgangspunt, terwijl de huidige parkeeroverlast het uitgangspunt moet zijn. Voor de Bannewaard heeft dit onevenredig zware gevolgen, terwijl uit de eigen enquête blijkt dat meer dan 90% van de bewoners van de Bannewaard voorstander is van vergunninghoudersparkeren. Het is onredelijk dat het college aan de uitslag van de enquête vasthoudt en het vergunninghoudersparkeren daardoor niet is ingevoerd. Het college zou daarom gebruik moeten maken van de mogelijkheid om van de vaste gedragslijn af te wijken.
De enquête is bovendien ook onzorgvuldig tot stand gekomen, nu is gebleken dat 10 extra codes onterecht zijn uitgegeven en meegenomen in de uitslag. Nergens blijkt dat is gecontroleerd of er nog meer codes onterecht in het onderzoek terecht zijn gekomen. De oorspronkelijke lijst met codes is bijvoorbeeld niet vergeleken met de lijst van codes waarmee de stemmen zijn uitgebracht. Hierdoor kan niet uitgesloten worden dat de uitslag van de enquête is beïnvloed, aldus [appellant].
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Beoordeling van het hoger beroep
De voorbereiding van het besluit
4. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Verordening, kan het college binnen het uitbreidingsgebied experimenteren met een tijdelijk ander parkeerregime. Het experimenteren dient te voldoen aan de eisen zoals die zijn genoemd in het tweede lid van artikel 12, onderdelen a tot en met d. Ingevolge artikel 12, tweede lid, onderdeel a, dient er een enquête onder de bewoners en bedrijven van het desbetreffende gebied te worden gehouden. De uitslag van deze enquête is slechts relevant bij een respons van tenminste 60% van de bewoners en/of bedrijven. Voorts dient tenminste 60% van de bewoners en/of bedrijven positief te reageren op het nieuwe tijdelijk in te stellen regime. Het experiment dient niet langer dan één jaar te duren en daarna dient een evaluatie plaats te vinden om te beoordelen of het experiment wordt omgezet in een definitief parkeerregime.