ECLI:NL:RVS:2021:1576
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft de Raad van State op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 25 juni 2021. De vreemdeling was op 10 juni 2021 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de eerste grief van de vreemdeling niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. De tweede grief, die betrekking heeft op de toekenning van een proceskostenvergoeding, werd echter wel gegrond bevonden. De Raad van State verwijst naar een eerdere uitspraak van 3 mei 2018, waarin een vergelijkbare rechtsvraag is behandeld.
De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze de staatssecretaris niet had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling had gemaakt in verband met de behandeling van het beroep. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 2.244,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 juli 2021.