ECLI:NL:RVS:2021:1555

Raad van State

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
202005654/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugvordering huur- en zorgtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 september 2020. De rechtbank had het beroep van [appellant] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond verklaard en het beroep tegen een ander besluit niet-ontvankelijk verklaard. Het geschil betreft de herziening van de huurtoeslag over 2018 en de terugvordering van te veel betaalde voorschotten zorg- en huurtoeslag over de jaren 2017 en 2018. De Belastingdienst/Toeslagen had op 7 juni 2019 het voorschot huurtoeslag herzien en terugvorderingen ingesteld, omdat het inkomen van [appellant] hoger bleek te zijn dan aanvankelijk aangenomen. [appellant] maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing, maar [appellant] ging in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het beroep van [appellant] tegen het besluit van 15 november 2019 niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank had niet bevoegd om van het beroep kennis te nemen, omdat de bezwaarfase nog niet was doorlopen. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het beroep niet-ontvankelijk verklaarde, en bevestigde de uitspraak voor het overige. Tevens werd bepaald dat [appellant] het griffierecht terugbetaald krijgt. De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202005654/1/A2.
Datum uitspraak: 14 juli 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 september 2020 in zaken nrs. 20/122, 20/124, 20/125 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen
Procesverloop
Huurtoeslag 2018
Bij besluit van 7 juni 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover thans van belang, het aan [appellant] toegekende voorschot huurtoeslag over 2018 herzien en op € 1.603,- gesteld, en € 1.183,- aan te veel betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 16 december 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] hiertegen ingestelde bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Zorg- en huurtoeslag 2017
Bij besluit van 15 november 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van [appellant] op zorg- en huurtoeslag over 2017 definitief vastgesteld op € 654,- respectievelijk op nihil, en van hem € 434,- respectievelijk € 2.963,- aan te veel betaalde voorschotten teruggevorderd.
Beroep
Bij uitspraak van 9 september 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 16 december 2019 ingestelde beroep ongegrond verklaard, het beroep tegen het besluit van 15 november 2019 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat het beroepschrift van [appellant], voor zover gericht tegen het besluit van 15 november 2019, naar de Belastingdienst/Toeslagen wordt doorgezonden ter behandeling als bezwaarschrift.
Hoger beroep
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Geen van de partijen heeft desgevraagd binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Waar gaat het geschil over?
1.       [appellant] moet bedragen van € 1.183,-, € 434,- en € 2.963,- aan huurtoeslag over 2018, zorgtoeslag over 2017 en huurtoeslag over 2017 terugbetalen, omdat zijn inkomen in deze jaren hoger blijkt te zijn geweest dan het inkomen waar de Belastingdienst/Toeslagen aanvankelijk bij het toekennen van de voorschotten van uit was gegaan.
Standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen
2.       [appellant] heeft bij brief van 17 oktober 2019, bij de Belastingdienst/Toeslagen binnengekomen op 21 oktober 2019, bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 juni 2019. De dienst heeft dit bezwaar bij besluit van 16 december 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend.
Oordeel rechtbank
3.       De rechtbank heeft het door [appellant] tegen het besluit van 16 december 2019 gemaakte beroep ongegrond verklaard. Volgens haar heeft de dienst het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat is gemaakt en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Voor zover [appellant] beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 15 november 2019, heeft de rechtbank overwogen dat de dienst in het verweerschrift (onweersproken) heeft gesteld dat [appellant] daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. Nu het doorlopen van de bezwaarfase een voorwaarde is om beroep te kunnen instellen, heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 15 november 2019 niet-ontvankelijk verklaard en dit beroep aan de dienst gezonden ter behandeling als bezwaar.
Hoger beroep
4.       [appellant] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen. Volgens hem is de Belastingdienst/Toeslagen ermee bekend dat hij na zijn pensionering met schulden achterbleef en om die schulden af te betalen weer in dienst is gegaan. De schulden zijn met die extra inkomsten afbetaald, maar deze extra inkomsten van € 5.000,- leiden nu tot een terugvordering van ruim € 4.500,- en daarmee tot nieuwe schulden. Net als bij de kinderopvangtoeslag is er bij de zorg- en huurtoeslag veel mis en verdienen ook de mensen die deze toeslagen ontvangen bescherming. Ook hun schulden zouden kwijtgescholden moeten worden. Voor hem geldt dat, gelet op zijn persoonlijke situatie, in het bijzonder, aldus [appellant]. Hij is namelijk ongeneeslijk ziek en krijgt palliatieve zorg. Kwijtschelding van zijn schulden zou er voor zorgen dat hij de laatste levensjaren die hem gegeven zullen zijn in redelijke toestand kan volbrengen.
4.1.    De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] aldus dat hij vindt dat de bedragen van de terugvordering kwijtgescholden moeten worden, omdat de terugvorderingen, gelet op zijn persoonlijke situatie en de misstanden bij de Belastingdienst/Toeslagen die door de kinderopvangtoeslagaffaire aan het licht zijn gekomen, onevenredig zijn.
4.2.    De vraag of de besluiten tot terugvordering (on)evenredig zijn, vergt een inhoudelijke beoordeling. Een inhoudelijk oordeel over die besluiten kan de Afdeling echter (nog) niet geven. De Afdeling licht dit hierna toe.
Besluit van 16 december 2019
4.2.1. Uit artikel 6:7, gelezen in samenhang met artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vloeit voort dat een belanghebbende binnen zes weken, nadat een besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, een bezwaar- of beroepschrift moet indienen. Uit artikel 6:11 van de Awb kan worden afgeleid dat een bezwaar of beroep dat na afloop van de zes-weken-termijn is ingediend, niet-ontvankelijk kan worden verklaard, tenzij het de indiener niet kan worden verweten dat hij het bezwaar of beroep te laat heeft ingediend. Is een bezwaar of beroep niet-ontvankelijk, dan kan het inhoudelijk niet worden behandeld. Het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht wordt dan geacht juist te zijn.
4.2.2. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 juni 2019. Het bezwaarschrift van [appellant] is gedateerd op 17 oktober 2019 en bij de Belastingdienst/Toeslagen binnengekomen op 21 oktober 2019. Niet in geschil is dat dit bezwaarschrift daarmee te laat is ingediend. Gesteld noch gebleken is dat de te late indiening [appellant] niet te verwijten valt. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 7 juni 2019 kan niet meer worden toegekomen.
Besluit van 15 november 2019
4.2.3. Uit artikel 8:1, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van Awb volgt dat een belanghebbende, voordat hij beroep tegen een besluit kan instellen bij de bestuursrechter, eerst bezwaar moet maken tegen dat besluit. Dit is alleen anders als sprake is van één van de in artikel 7:1, eerste lid, van de Awb genoemde uitzonderingen, maar die uitzonderingen doen zich hier niet voor. Dit betekent dat eerst de bezwaarfase moet worden doorlopen, voordat de bestuursrechter een oordeel kan geven over de vraag of de terugvordering van de te veel uitgekeerde voorschotten zorg- en huurtoeslag over 2017 terecht is.
Op het moment dat [appellant] beroep instelde, was de bezwaarfase nog niet doorlopen. De rechtbank heeft het beroepschrift van [appellant] daarom terecht doorgestuurd aan de Belastingdienst/Toeslagen, zodat de dienst dit als een bezwaar kan behandelen en een besluit op dit bezwaar kan nemen. In de beslissing op bezwaar zal de dienst ook een standpunt moeten innemen over de persoonlijke omstandigheden die volgens [appellant] aan de terugvordering van de zorg- en huurtoeslag over 2017 in de weg staan. Indien [appellant] het met dat besluit op bezwaar niet eens is, kan hij daartegen in beroep en hoger beroep bij de bestuursrechter.
4.2.4. Hoewel het betoog van [appellant] dus niet slaagt, is zijn hoger beroep wel gegrond. De reden hiervoor is dat de rechtbank de verkeerde conclusie heeft verbonden aan de omstandigheid dat de bezwaarfase nog niet was doorlopen op het moment dat [appellant] beroep instelde. De rechtbank heeft de conclusie getrokken dat het beroep van [appellant] om die reden niet-ontvankelijk was, maar omdat de bezwaarfase nog niet was doorlopen, was de rechtbank niet bevoegd van het beroep kennis te nemen.
4.2.5. Inhoudelijk maakt dit oordeel voor [appellant] geen verschil. Wel leidt het oordeel dat zijn hoger beroep gegrond is ertoe dat hij het griffierecht dat hij voor de behandeling van zijn hoger beroep heeft betaald, terugkrijgt.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is gegrond. Omdat de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 15 november 2019 in de zaken met nummers 20/124 en 20/125 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, dient haar beslissing in zoverre te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de rechtbank onbevoegd verklaren van het beroep tegen dat besluit kennis te nemen. De beslissing van de rechtbank is voor het overige juist en kan daarom worden bevestigd. De Afdeling zal ten slotte bepalen dat aan [appellant] het voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht zal worden vergoed.
6.       De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van rechtbank Den Haag van 9 september 2020, voor zover zij daarin het beroep van [appellant] tegen het besluit van 15 november 2019 niet-ontvankelijk heeft verklaard (zaak nrs. 20/124 en 20/125);
III.      verklaart de rechtbank onbevoegd om van het bij haar ingestelde beroep tegen dat besluit kennis te nemen;
IV.      bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;
V.       bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 131,00 voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ouwehand
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2021
752