ECLI:NL:RVS:2021:1525

Raad van State

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
202003230/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoek om vergoeding uitkeringskosten door Participatiefonds

In deze zaak heeft Stichting Openbaar Onderwijs Baasis (hierna: Stichting Baasis) beroep ingesteld tegen een besluit van het Participatiefonds. Het Participatiefonds had op 19 december 2017 een verzoek van Stichting Baasis om vergoeding van uitkeringskosten, voortvloeiend uit de beëindiging van het dienstverband van een voormalig werknemer, toegewezen. Echter, op 16 april 2020 verklaarde het Participatiefonds het bezwaar van Stichting Baasis tegen dit besluit niet-ontvankelijk. Hierop heeft Stichting Baasis beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het beroep behandeld op een videozitting op 10 juni 2021. Tijdens deze zitting heeft Stichting Baasis toegelicht dat het Participatiefonds, ondanks het eerdere besluit, aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) had doorgegeven dat de uitkeringskosten op haar bekostiging ingehouden moesten worden. Dit leidde tot bezwaar van Stichting Baasis. Echter, tijdens de zitting erkende Stichting Baasis dat deze inhouding inmiddels door de DUO was gecorrigeerd, na tussenkomst van het Participatiefonds.

Gelet op deze ontwikkeling oordeelde de Afdeling dat Stichting Baasis geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. De Afdeling verklaarde het beroep dan ook niet-ontvankelijk. Tevens werd bepaald dat het Participatiefonds geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 juli 2021.

Uitspraak

202003230/1/A2.
Datum uitspraak: 14 juli 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Stichting Openbaar Onderwijs Baasis (hierna: Stichting Baasis), gevestigd te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo,
appellante,
en
het bestuur van het Participatiefonds (hierna: het Participatiefonds),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2017 heeft het Participatiefonds een verzoek van Stichting Baasis om vergoeding van de uitkeringskosten die voortvloeien uit de beëindiging van het dienstverband van [voormalig werknemer], toegewezen.
Bij besluit van 16 april 2020 heeft het Participatiefonds het door Stichting Baasis hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft Stichting Baasis beroep ingesteld.
Het Participatiefonds heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft het beroep op een videozitting behandeld op 10 juni 2021, waaraan Stichting Baasis, vertegenwoordigd door [gemachtigde], vergezeld van [directeur] van Stichting Baasis, en [controller] bij Stichting Baasis, en het Participatiefonds, vertegenwoordigd door mr. A.L.P.M. Konings en I. Ismahan el Assati, hebben deelgenomen.
Overwegingen
1.       De Afdeling ziet zich gesteld voor de ambtshalve te beoordelen vraag of Stichting Baasis (nog) procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
2.       Ter zitting heeft Stichting Baasis (desgevraagd) toegelicht dat het Participatiefonds in deze zaak, ondanks het besluit van 19 december 2017, (aanvankelijk) aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: de DUO) heeft doorgegeven dat de uitkeringskosten op haar (rijks)bekostiging ingehouden moeten worden. Om die reden heeft zij tegen voornoemd besluit bezwaar gemaakt. Die inhouding is inmiddels echter, zo heeft Stichting Baasis ter zitting erkend, door de DUO, na tussenkomst van het Participatiefonds, gecorrigeerd. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat Stichting Baasis geen (proces)belang meer heeft bij deze procedure.
3.       Het beroep is niet-ontvankelijk.
4.       Het Participatiefonds hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Meyer-de Beer, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2021
854.