202003473/1/R3.
Datum uitspraak: 14 juli 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna: tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Aarlanderveen, gemeente Alphen aan den Rijn,
en
de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Fietsbrug Aarkanaal" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 25 juni 2021, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door W.P. Kaandorp, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bestemmingsplan voorziet in een fietsbrug, aangeduid als F306.1, over de N207, de parallelwegen Westkanaalweg en Oostkanaalweg en het Aarkanaal. Door de fietsbrug ontstaat volgens paragraaf 1.1 van de plantoelichting een kortere en snellere fietsverbinding tussen Alphen aan den Rijn en het landelijk gebied ten oosten van het Aarkanaal.
2. [appellant] woont aan de [locatie] te Aarlanderveen op ongeveer 75 m afstand van het plangebied.
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
4. [appellant] stelt dat het niet nodig is om de fietsbrug aan te leggen en dat het besluit waarbij het plan voor de fietsbrug is vastgesteld is gebaseerd op verouderde documenten. Volgens hem is geen goed onderzoek gedaan. Hij vraagt de Afdeling daarom de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: STAB) op te dragen om dat onderzoek te doen. [appellant] brengt naar voren dat de kosten voor de aanleg van de brug te hoog zijn in verhouding tot de kortere afstand door de brug voor fietsers tussen Alphen aan den Rijn en het landelijk gebied aan de andere kant van het Aarkanaal. Hij stelt dat maar weinig fietsers van de brug gebruik zullen maken. Hij voert daarvoor aan dat het bestaande fietspad, waar de nieuwe fietsbrug op aan zal sluiten, niet veel wordt gebruikt en dat fietsers liever over de bestaande Zegerbrug het Aarkanaal oversteken. [appellant] wijst erop dat er geen onderzoek is gedaan naar het aantal fietsers dat de nieuwe brug zal gaan gebruiken. Ook is niet gekeken naar alternatieven, zoals het aanpassen van de bestaande Zegerbrug, bijvoorbeeld door de parallelweg op deze brug alleen open te stellen voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. [appellant] brengt verder naar voren dat de argumenten voor de aanleg van de brug, in de brieven van 5 juni 2012 en 3 mei 2021 van de Fietsersbond, zijn gebaseerd op aannames die niet onderbouwd en niet juist zijn. Hij stelt dat de Fietsersbond uitgaat van een te hoog aantal van 1.100 fietsers per dag dat van de brug gebruik zal maken. Hij verwijst daarbij naar door hem gemaakte berekeningen van het aantal leerlingen dat vanuit Nieuwkoop en Aarlanderveen naar en van verschillende scholen in Alphen aan den Rijn fietst. Volgens hem zal de brug ook niet gebruikt worden voor woon- en werkverkeer omdat de brug niet op de doorgaande route ligt naar bedrijven in het noorden van Alphen aan den Rijn en in Aarlanderveen. Verder gaat, anders dan de Fietsersbond stelt, de nieuwe fietsroute vanuit Aarlanderveen niet volledig over vrijliggende fietspaden, aldus [appellant].
4.1. In paragraaf 1.1 van de plantoelichting staat dat provinciaal beleid is vastgesteld om het fietsgebruik in de provincie Zuid-Holland te stimuleren. Dat beleid is neergelegd in het "Fietsplan ‘Samen Verder Fietsen’ 2016-2025" (hierna: Fietsplan) en in de "Uitvoeringsagenda Fiets". In het Fietsplan is het tracé van de fietsbrug die nu aan de orde is, opgenomen. Volgens de plantoelichting ontstaat er door de fietsbrug een directe, kortere, snellere en veiliger verbinding tussen Alphen aan den Rijn en het landelijk gebied ten oosten van het Aarkanaal. In paragraaf 2.1 van de plantoelichting staat dat fietsers op het traject Aarlanderveen en Nieuwkoop in de bestaande situatie moeten omfietsen om het Aarkanaal over te kunnen steken. De nieuwe fietsbrug is volgens paragraaf 2.2 van de plantoelichting een goede en verkeersveilige regionale fietsverbinding van en naar scholen, werk, winkels en het station in Alphen aan den Rijn en biedt een betere aansluiting op fietsroutes van en naar het landelijk gebied. Daarbij is volgens de plantoelichting van belang dat er een aantal scholengemeenschappen in Alphen Noord is gevestigd en dat de bedrijfsgebieden aan de westzijde van Alphen aan den Rijn liggen. Door de brug in het verlengde van de Nieuwkoopseweg en de Burgemeester Bruins Slotsingel aan te leggen en met wegen aan beide zijden van het Aarkanaal, kunnen fietsers aan beide zijden van het kanaal kiezen voor meerdere richtingen. Volgens de plantoelichting stimuleert de nieuwe fietsverbinding ook dat andere vervoersmiddelen zullen worden gebruikt dan de auto. Dat is een van de doelstellingen van het beleid van de regio Midden-Holland, zoals dat staat in het "Regionaal verkeers- en vervoersplan Midden-Holland".
4.2. De raad heeft, gelet op wat in de plantoelichting staat, naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid het nut en de noodzaak voor de fietsbrug kunnen aannemen. Dat betekent dat de raad de brug nodig heeft mogen achten. De fietsbrug is in overeenstemming met provinciaal en regionaal beleid. De Afdeling vindt het aannemelijk dat met de fietsbrug een snellere, kortere en veiligere fietsverbinding ontstaat tussen Alphen aan den Rijn en de dorpen Aarlanderveen, Nieuwkoop en Noorden, dan de bestaande fietsverbinding over de Zegerbrug langs de N207 nu is. De nieuwe fietsbrug sluit aan op de Nieuwkoopseweg, die de doorgaande weg is van en naar deze dorpen. Het aanpassen van de bestaande fietsverbinding over de Zegerbrug, zoals [appellant] voorstelt, zorgt niet voor zo’n kortere en snellere verbinding. Andere mogelijke locaties voor het realiseren van een fietsbrug heeft [appellant] niet genoemd. De Afdeling ziet daarom in wat [appellant] naar voren heeft gebracht geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid voor de locatie van de fietsbrug, die aansluit op de Nieuwkoopseweg, heeft kunnen kiezen. Verder is van belang dat de raad het besluit waarbij het bestemmingsplan is vastgesteld niet heeft gebaseerd op de door [appellant] genoemde brieven van de Fietsersbond. Dat betekent dat wat [appellant] daarover heeft aangevoerd ook niet kan leiden tot de conclusie dat de raad niet in redelijkheid het nut en de noodzaak van de fietsbrug heeft kunnen aannemen.
De Afdeling ziet, gelet op wat hiervoor staat, geen reden om de STAB te verzoeken om het door [appellant] gewenste onderzoek te verrichten.
Het betoog slaagt niet.
5. [appellant] stelt dat de brug negatieve gevolgen heeft voor zijn woon- en leefklimaat. Hij brengt naar voren dat de brug zijn uitzicht en privacy aantast en zorgt voor schaduwhinder. Hij stelt dat zijn woning daardoor in waarde zal dalen.
5.1. In paragraaf 2.3 van de plantoelichting staat dat de nieuwe fietsbrug zelf inclusief het talud een lengte heeft van 850 m en ongeveer 3,5 m breed zal zijn. Aan beide zijden van het fietspad zal worden voorzien in een strook van 1 m obstakelvrije ruimte. De hoogte en de lengte van de brug worden bepaald door de doorvaart- en doorrijhoogtes en het percentage van de helling van de brug. In de plantoelichting zijn zogeheten visualisaties opgenomen voor een indruk van hoe de brug eruit kan komen te zien. Verder is in paragraaf 2.4 van de plantoelichting ingegaan op de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing van de brug. Daarin staat dat ter hoogte van historische bebouwing de ruimte die de brug zal innemen zo beperkt mogelijk zal worden gehouden en dat door het talud er ruimte is voor een groene invulling. Verder is een bezonningsstudie voor alle seizoenen uitgevoerd. Daarin is ingegaan op de gevolgen van de schaduwwerking van de brug voor de woning van [appellant] aan de Oostkanaalweg 2a. Deze bezonningsstudie is als bijlage 10 bij de plantoelichting gevoegd. Uit de bezonningsstudie volgt dat in de winter tijdens zonsondergang de schaduw van de fietsbrug net tot aan de woning komt.
5.2. [appellant] heeft niets aangevoerd over de uitkomsten van de bezonningsstudie. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich onder verwijzing naar dit onderzoek in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevolgen vanwege de schaduw door de fietsbrug niet onaanvaardbaar zijn, omdat de schaduwwerking van korte duur is tijdens alleen de winterperiode. Niet is uitgesloten dat de fietsbrug leidt tot enige aantasting van de privacy van [appellant], omdat fietsers vanaf de fietsbrug zijn woning, tuin en de rest van zijn perceel kunnen zien. De Afdeling is echter van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar verlies van privacy en uitzicht. Daarbij vindt de Afdeling van belang dat de afstand tussen de woning van [appellant] tot het plangebied ongeveer 75 m is en de omvang van de brug volgens de plantoelichting zo beperkt mogelijk wordt gehouden. Ook neemt de Afdeling in aanmerking dat er geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht.
De Afdeling ziet, ook gelet op wat hiervoor staat, geen aanleiding voor de verwachting dat de waardevermindering van de woning door het realiseren van de fietsbrug zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de verschillende belangen hieraan een grotere betekenis had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog slaagt niet.
6. Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is.
7. Het college hoeft geen proceskostenveroordeling te betalen.
Beslissing
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2021
378