ECLI:NL:RVS:2021:1491

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
202103451/1/A3 en 202103451/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring en ontruiming woning in Capelle aan den IJssel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 juli 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening en het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel. De aanvraag werd afgewezen op 20 augustus 2020, omdat de situatie van [appellant] niet voldeed aan de urgentiegronden. [appellant] huurde sinds 5 februari 2014 een appartement op basis van de Leegstandswet, maar na het verlopen van de vergunning en de opzegging van de gebruiksovereenkomst door de verhuurder, moest hij de woning ontruimen. De kantonrechter had hem op 19 maart 2021 veroordeeld om de woning uiterlijk op 15 april 2021 te verlaten. Na zijn ontruiming op 23 april 2021, verzocht [appellant] om een urgentieverklaring, die door het college werd afgewezen. De rechtbank bevestigde deze afwijzing in haar uitspraak van 22 april 2021, waarop [appellant] hoger beroep instelde. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen schrijnende situatie of onvoorziene omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. Het college had terecht geen uitzondering gemaakt voor [appellant], aangezien zijn situatie niet gelijk was aan die van gezinnen met minderjarige kinderen die wel een urgentieverklaring kregen. De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

202103451/1/A3 en 202103451/2/A3.
Datum uitspraak: 9 juli 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Capelle aan den IJssel,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 22 april 2021 in zaak nrs. 21/1862 en 21/1861 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel.
Procesverloop
Bij besluit van 20 augustus 2020 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 9 maart 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. [appellant] heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 juli 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. N. Slingerland, advocaat te Capelle aan den IJsel, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.E.P. Raaphorst en drs. G.G.C. Vlierhuis, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
2.       [appellant] huurde vanaf 5 februari 2014 een appartement aan de [locatie] te Capelle aan den IJssel van Stichting Havensteder op grond van de Leegstandswet. De woning is gelegen in het gebied De Hoven II. Na het verlopen van de Leegstandswetvergunning op 20 september 2018 verbleef [appellant] in de woning op grond van een gebruiksovereenkomst. Havensteder heeft de gebruiksovereenkomst op 26 augustus 2019 opgezegd, omdat de woning wordt gesloopt. Ook andere woningen in het gebied worden gesloopt. [appellant] is met deze opzegging niet akkoord gegaan en heeft niet vrijwillig zijn medewerking verleend aan de ontruiming van de woning.
3.       Bij vonnis van de kantonrechter van 19 maart 2021 is [appellant] veroordeeld de woning uiterlijk op 15 april 2021 te ontruimen en te verlaten. Op 23 april 2021 heeft hij uiteindelijk de woning moeten verlaten. Sindsdien zou hij dakloos zijn. Op 16 juli 2020 heeft [appellant] een urgentieverklaring aangevraagd.
Besluitvorming
4.       Bij besluit van 20 augustus 2020 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen. Zijn situatie sluit niet aan bij één van de urgentiegronden. Ook geeft zijn situatie geen reden om een uitzondering te maken op grond van de hardheidclausule. Volgens het college was [appellant] bij het betrekken van de woonruimte ermee bekend dat de woning gesloopt zou worden.
5.       Het college heeft in november 2019 aan meerdere gezinnen met minderjarige kinderen uit De Hoven II wel een urgentieverklaring verleend op grond van de hardheidsclausule.
6.       Bij besluit van 9 maart 2021 heeft het college de afwijzing van de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring gehandhaafd. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat er geen aansluiting is met een urgentiegrond. Van gelijke gevallen waarin wel een urgentieverklaring is verleend, is niet gebleken, aangezien de huishoudens waarvoor een oplossing is gezocht gezinnen met kinderen zijn. Het college voert het beleid dat belangen van het minderjarige kind in de besluitvorming te allen tijde voorop komen te staan. Dit volgt ook uit artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Een kind mag niet de dupe worden van het feit dat zijn of haar ouders nog geen nieuwe woonruimte hebben gevonden. De ouders hebben een bewuste keuze gemaakt bij het tekenen van een tijdelijke huurovereenkomst of gebruiksovereenkomst; de kinderen van deze ouders niet. Volgens het college is er in het geval van [appellant] geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen.
Regelgeving
7.       Artikel 2.5, eerste lid, van bijlage 1 bij de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020 (hierna: Verordening) luidt als volgt:
"Het bestuursorgaan dat belast is met het beslissen op aanvragen om een urgentieverklaring is, indien strikte toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en, b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch tot een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn."
Hogerberoepsgronden
8.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat bij hem geen sprake is van een schrijnende situatie of een bij het vaststellen van de Verordening onvoorziene omstandigheid. Bovendien stond bij het aangaan van de huurovereenkomst tussen partijen in 2014 niet definitief vast dat de woning daadwerkelijk zou worden gesloopt. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college ook in zijn geval de hardheidsclausule had moeten toepassen, nu dat ook bij meerdere gezinnen is gebeurd terwijl, zoals blijkt uit een interne e-mail van
29 oktober 2019, bij hen evenmin sprake was van een schrijnende situatie of een bij het vaststellen van de Verordening onvoorziene omstandigheid. Volgens [appellant] heeft de rechtbank miskend dat het college hierdoor in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur.
Oordeel voorzieningenrechter
-         Hardheidsclausule
8.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college van toepassing van de hardheidsclausule heeft mogen afzien. Aan de hiervoor gestelde voorwaarden is niet voldaan. Niet is gebleken dat er bij [appellant] sprake is van een schrijnende situatie of een bij het vaststellen van de Verordening onvoorziene omstandigheid. De rechtbank heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst weliswaar nog niet vaststond dat de woning gesloopt zou gaan worden, maar dat toen al wel duidelijk was dat de buurt geherstructureerd zou worden en dat dit mogelijk de sloop van de woning zou betekenen. Met deze wetenschap had [appellant] zijn zoektocht naar een nieuwe huurwoning al eerder kunnen starten.
-         Gelijkheidsbeginsel en verbod van willekeur
8.2.    Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat van strijd met het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur geen sprake is. Het geval van [appellant] is niet gelijk aan dat van de gezinnen met minderjarige kinderen, waarvoor het college een uitzondering heeft gemaakt. De lastige situatie waarin [appellant] zich bevindt met betrekking tot het vinden van huisvesting, maakt niet dat het college in het geval van [appellant] ook de hardheidsclausule had moeten toepassen. Zijn situatie onderscheidt zich ook niet zodanig van die van andere woningzoekenden in de regio die in een moeilijke situatie verkeren, dat het college [appellant] met voorrang boven vele andere een urgentieverklaring had moeten verlenen.
8.3.    Het betoog faalt.
Conclusie
9.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10.     Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
11.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Ley-Nell
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2021
597.