ECLI:NL:RVS:2021:1487

Raad van State

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
202006660/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de afwijzing van een asielaanvraag en de weigering van een verblijfsvergunning regulier

In deze zaak heeft de Raad van State op 12 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 8 december 2020. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 4 september 2020 was afgewezen. Tevens was de vreemdeling ambtshalve geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend en was er op basis van artikel 64 van de Vw 2000 voorlopig uitstel van vertrek verleend. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door mr. A.W.J. van der Meer.

De Raad van State oordeelde dat de grieven van de vreemdeling over de afwijzing van zijn asielaanvraag niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidden, omdat deze grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moesten worden. Echter, de Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte niet was ingegaan op de beroepsgronden van de vreemdeling met betrekking tot de weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en het niet opvragen van een BMA-advies. De rechtbank had niet voldoende gemotiveerd dat de staatssecretaris deugdelijk had gemotiveerd dat de vreemdeling door zijn medische situatie niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze gericht was tegen de weigering van de verblijfsvergunning regulier en bevestigde de uitspraak voor het overige. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 2.244,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202006660/1/V2.
Datum uitspraak: 12 juli 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 8 december 2020 in zaak nr. NL20.17070 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen, geweigerd hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en ambtshalve besloten om hem krachtens artikel 64 van de Vw 2000 voorlopig uitstel van vertrek te verlenen.
Bij uitspraak van 8 december 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.W.J. van der Meer, advocaat te Dordrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Wat de vreemdeling in de grieven 2 en 3 aanvoert over de afwijzing van zijn asielaanvraag, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De vreemdeling klaagt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn beroepsgronden over het niet ambtshalve  verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en het opvragen van een BMA-advies. In die beroepsgronden klaagde hij dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij door zijn medische situatie niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat de staatssecretaris ten onrechte geen BMA-advies heeft opgevraagd. Volgens de vreemdeling heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het besluit deugdelijk is gemotiveerd.
2.1.    Uit het beroepschrift en de zittingsaantekeningen blijkt dat de vreemdeling de bedoelde beroepsgronden heeft aangevoerd. De rechtbank heeft daarop ten onrechte niet beslist. Omdat de vreemdeling verder terecht betoogt dat de staatssecretaris in het besluit niet gemotiveerd is ingegaan op wat de vreemdeling in zijn zienswijze heeft aangevoerd over zijn medische situatie, de bevoegdheid van de staatssecretaris om hem in verband daarmee een verblijfsvergunning regulier te verlenen en de reden om het BMA niet te vragen om te adviseren over de medische situatie van de vreemdeling, heeft de rechtbank in zoverre ten onrechte overwogen dat het besluit van de staatssecretaris deugdelijk is gemotiveerd.
2.2.    De grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover gericht tegen de weigering de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en voor het overige bevestigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 4 september 2020 wordt in zoverre vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 8 december 2020 in zaak nr. NL20.17070, voor zover gericht tegen de weigering de vreemdeling ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 4 september 2020, V-[…], in zoverre;
V.       bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VI.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.244,00 (zegge: tweeëntwintighonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Kesteren
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2021
572-979