ECLI:NL:RVS:2021:1487
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- H.G. Sevenster
- C.C.W. Lange
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de afwijzing van een asielaanvraag en de weigering van een verblijfsvergunning regulier
In deze zaak heeft de Raad van State op 12 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 8 december 2020. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 4 september 2020 was afgewezen. Tevens was de vreemdeling ambtshalve geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend en was er op basis van artikel 64 van de Vw 2000 voorlopig uitstel van vertrek verleend. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door mr. A.W.J. van der Meer.
De Raad van State oordeelde dat de grieven van de vreemdeling over de afwijzing van zijn asielaanvraag niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidden, omdat deze grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moesten worden. Echter, de Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte niet was ingegaan op de beroepsgronden van de vreemdeling met betrekking tot de weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en het niet opvragen van een BMA-advies. De rechtbank had niet voldoende gemotiveerd dat de staatssecretaris deugdelijk had gemotiveerd dat de vreemdeling door zijn medische situatie niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning.
Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze gericht was tegen de weigering van de verblijfsvergunning regulier en bevestigde de uitspraak voor het overige. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 2.244,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.