202005336/2/V6.
Datum uitspraak: 7 juli 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van:
[opposant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2021 in zaak nr. 202005336/1/V6.
Procesverloop
Bij uitspraak van 22 januari 2021, in zaak nr. 202005336/1/V6, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het hoger beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [opposant] verzet gedaan.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2021, waar [opposant], vertegenwoordigd door mr. J.C.H. Pronk, advocaat te Apeldoorn, is verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Bij de uitspraak, waarvan verzet, is het hoger beroep van [opposant] kennelijk ongegrond verklaard. De Afdeling heeft in die uitspraak overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de minister het tegen het besluit van 26 juni 2019 gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat [opposant] daartegen niet binnen de in artikel 6:7 van de Awb vervatte termijn bezwaar heeft gemaakt en deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
3. Verzet, als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb, gaat uitsluitend om de vraag of de Afdeling ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan door de kennelijke uitkomst van het hoger beroep van [opposant] tegen de uitspraak van de rechtbank. Dit betekent dat de beoordeling van de Afdeling in deze verzetprocedure beperkt moet zijn tot de vraag of de Afdeling in de uitspraak terecht de uitspraak van de rechtbank heeft bevestigd zonder [opposant] op een zitting te horen. Gronden die niet over die vraag gaan, kunnen niet leiden tot een gegrond verzet omdat de Afdeling daarover in deze procedure niet mag oordelen. Die gronden kan en zal de Afdeling daarom niet inhoudelijk behandelen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Zo ja, dan moet de verzetrechter het verzet gegrond verklaren, zodat nader onderzoek kan plaatsvinden.
3.1. De Afdeling heeft in de uitspraak waarvan verzet het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard, omdat [opposant] binnen twee weken nadat zij op 19 augustus 2019 op de hoogte was geraakt van het bestaan van het besluit van 26 juni 2019, daartegen op had moeten komen, dat zij dit niet heeft gedaan en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was in de zin van artikel 6:11 van de Awb. De Afdeling heeft daarmee het hoger beroep beslist op een andere grond dan in de aangevallen uitspraak. In het hoger beroepschrift heeft [opposant] hierover geen standpunt kunnen innemen. Zij had op zitting daarover willen aanvoeren dat de tweewekentermijn in haar geval onredelijk is en waarom de overschrijding van die termijn in haar geval verschoonbaar is. Mede gelet op de stukken in het dossier is de Afdeling van oordeel dat daarmee grond bestaat voor twijfel aan de juistheid van de uitkomst van de uitspraak waarvan verzet.
De Afdeling ziet hierin aanleiding voor het oordeel dat het hoger beroep van [opposant] ten onrechte met toepassing van artikel 8:54 van de Awb vereenvoudigd is afgedaan.
4. Het verzet van [opposant] is gegrond, waaruit volgt dat de uitspraak van 22 januari 2021 is vervallen. De Afdeling zal het onderzoek voortzetten in de stand waarin het zich bevond.
5. De Afdeling zal de proceskosten van [opposant] vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het verzet gegrond;
II. bepaalt dat de griffier de door [opposant] gemaakte proceskosten voor het verzet, te weten € 748,00 (zegge: zevenhonderdachtenveertig euro), vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.G.M. Laarhoven, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Laarhoven
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2021
850.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54
1. Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:
a. de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,
b. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
c. het beroep kennelijk ongegrond is, of
d. het beroep kennelijk gegrond is.
2. In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel 8:55, eerste lid.
Artikel 8:55
1. Tegen de uitspraak, bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan verzet doen bij de bestuursrechter.
[…]