202101593/1/R2 en 202101593/3/R2.
Datum uitspraak: 6 juli 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
Stichting Veldhoven-Dorp Historisch Bekeken (hierna: de Stichting) gevestigd te Veldhoven,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 4 februari 2021 in zaak nr. 20/3563 en 20/3564 in het geding tussen:
de Stichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2020 heeft het college aan Exploitatiemaatschappij de Oude Pastorie B.V. (hierna: de Exploitatiemaatschappij) een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten "het bouwen van een bouwwerk", "handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening", "het slopen van een bouwwerk" en "een aangewezen monument te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of te laten gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht".
Bij mondelinge uitspraak van 4 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: de rechtbank) het door de Stichting daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de Stichting hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft de Stichting de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 28 april 2021 heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien voor het treffen van een ordemaatregel hangende het verzoek om voorlopige voorziening, inhoudende schorsing van het besluit van 24 november 2020.
De Stichting en de Exploitatiemaatschappij hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 mei 2021, waar de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.W.M. van Alphen, mr. M. Scharenborg - van Westerveld en F. van der Heijden, zijn verschenen. Op de zitting zijn voorts, namens de Exploitatiemaatschappij, [gemachtigde C] en [gemachtigde D], bijgestaan door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. De omgevingsvergunning maakt de realisatie mogelijk van vijf appartementen in een voormalige pastorie, een monumentaal pand, tevens rijksmonument, aan de Dorpstraat 93 en 95 in Veldhoven.
In het bestemmingsplan "Veldhoven-dorp 2017" zijn aan het pand de bestemming "Horeca", dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" en de functieaanduiding "bedrijfswoning" toegekend.
Voor de realisatie van de appartementen heeft het college bij besluit van 24 november 2020 een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en afwijken van het bestemmingsplan, als bedoeld in de respectievelijke artikelen 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). De omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
Bij het besluit van 24 november 2020 is tevens vergunning verleend voor het slopen, het verstoren, het verplaatsen of in enig opzicht wijzigen of te laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht als bedoeld artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo.
De Stichting kan zich hier niet mee verenigen. Zij is van mening dat het college bij zijn besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de oorspronkelijke functie en de cultuurhistorische betekenis van het pand.
3. De relevante regelgeving is opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Ontvankelijkheid
4. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van de Stichting tegen het besluit van 24 november 2020 niet-ontvankelijk verklaard omdat de Stichting volgens de rechtbank geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb.
4.1. Bij uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, onder 4.3 tot en met 4.8, heeft de Afdeling - tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7 - overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, maar die wel een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is. 4.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat door de wetgever de mogelijkheid is geboden om tegen het ontwerp van de omgevingsvergunning zienswijzen in te dienen. De Stichting heeft daartegen op 13 augustus 2020 een zienswijze ingediend. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de voorzieningenrechter reeds daarom aanleiding om het beroep van de Stichting tegen de verleende omgevingsvergunning ontvankelijk te achten. Dit betekent dat de rechtbank het beroep van de Stichting ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog van de Stichting in hoger beroep slaagt.
4.3. De voorzieningenrechter zal de zaak met toepassing van artikel 8:116 van de Awb zonder terugwijzing naar de rechtbank afdoen, nu de zaak naar zijn oordeel geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft. Daarbij wordt mede betrokken dat de rechtbank zich ten overvloede ook inhoudelijk over het beroep van de Stichting heeft uitgelaten.
Inhoudelijk
5. De Stichting kan zich niet met de verlening van de omgevingsvergunning verenigen.
Zij heeft als formeel bezwaar aangevoerd dat ten onrechte haar zienswijze over het ontwerp van de omgevingsvergunning niet voor aanvullende advisering is voorgelegd aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de gemeentelijke monumentencommissie. Hierdoor zijn volgens de Stichting cruciale kenmerken van het pand niet bij de adviezen van deze instanties betrokken en voldoet het bouwhistorisch en cultuurhistorisch onderzoek niet.
De Stichting heeft voorts betoogd dat de realisering van woningen in de pastorie onverenigbaar is met de functie die het monumentale pand eeuwenlang gehad heeft, met de cultuurhistorische betekenis daarvan en met de monumentale waarden die het pand bevat en vertegenwoordigt. Volgens de Stichting had het college de nieuwe eigenaar in de vergunning moeten verplichten om de historische indeling en de karakteristieke stijl van de ruimtes in het pand te herstellen zoals die tot 2017 aanwezig waren, zodat het monumentale pand als oude pastorie herkenbaar blijft en zijn status als rijksmonument blijft behouden.
De Stichting heeft bij een nader stuk een lijst overgelegd met de namen van meer dan 300 sympathisanten en donateurs, die haar pogingen om woningbouw in het pand te voorkomen om het cultuurhistorisch erfgoed van Veldhoven in het algemeen en het rijksmonument de Oude Pastorie in het bijzonder te behouden steunen. Dit had volgens haar moeten leiden tot een zorgvuldiger besluitvorming.
6. Het college heeft de aanvraag van de omgevingsvergunning voor advies voorgelegd aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de gemeentelijke monumentencommissie. Deze instanties hebben respectievelijk op 16 januari 2020 en 26 augustus 2019 positieve adviezen uitgebracht.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat in de zienswijze van de Stichting vooral is ingegaan op de voormalige functie van het pand als pastorie en niet zozeer op bouwkundige aspecten. Concreet is in de zienswijze hoofdzakelijk naar voren gebracht dat volgens recent onderzoek het pand al vóór 1708 bestond en al als pastorie fungeerde. Naar uit de stukken blijkt, waaronder het advies van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in het kader van het vooroverleg, van juli 2018, was dit feit bij de adviserende instanties bekend en bij de advisering meegenomen.
Ook voor het overige bevat de zienswijze naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen gegevens die ten onrechte niet bij de advisering zijn betrokken. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning niet heeft mogen baseren op de bedoelde adviezen die aan het plan ten grondslag liggen.
Het betoog faalt.
7. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat niet in geschil is dat het pand aan de Dorpsstraat 93 en 95 in Veldhoven al jaren niet meer als pastorie in gebruik is, dat daarin laatstelijk een Cubaans restaurant heeft gezeten en dat het pand sinds 2018 leegstaat.
Niet in geschil is ook dat het interieur van het pand door de vorige eigenaar grotendeels is gesloopt, inclusief historische trappen, deuren, lambriseringen, schouwen, stucplafonds en andere elementen
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de koper, anders dan de Stichting meent, bij de verlening van de omgevingsvergunning niet tot herstel daarvan en van het oude interieur worden verplicht, alleen al omdat daarmee de grondslag van de aanvraag van de omgevingsvergunning zou worden verlaten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is in het stelsel van de Wabo geen plaats voor een beslissing omtrent de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen anders dan op grond van een daartoe strekkende aanvraag. Voor het antwoord op de vraag of de vergunning kan worden verleend, is de aanvraag bepalend. De Afdeling verwijst in dit verband onder meer naar haar uitspraak van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2998. 8. Ter zitting heeft het college verklaard dat het pand in een te slechte staat is om herstel voor onbepaalde tijd uit te stellen en dat het niet reëel is om te wachten tot zich een koper zal voordoen die een aanvraag zal indienen om het pand in de oude staat te herstellen. Als herbestemming van het monument niet mogelijk is, is het risico volgens het college reëel dat het monument verder in verval zal raken. Voor herstel van het pand in de oude staat zoals de Stichting beoogt bestaat, naar het college heeft verklaard, voorts geen gemeentebudget.
Het college heeft ter zitting naar voren gebracht dat de nog aanwezige monumentale elementen, hoofdzakelijk aan de buitenkant van het pand, bij de omgevingsvergunning voor zover mogelijk zorgvuldig zijn ingepast. Om dit te waarborgen is in artikel 6 van de vergunningvoorschriften bepaald dat moet worden voldaan aan de voorwaarden van de gemeentelijke Monumentencommissie en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (-) in bijlage 3 van het besluit, onder meer met betrekking tot de detaillering van de dakkapel aan de voorgevel.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het college, bij afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid tot verlening van het betreffende deel van de omgevingsvergunning heeft kunnen besluiten.
Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat het college daarbij niet de vereiste zorgvuldigheid in acht zou hebben genomen.
Het beroep van de Stichting op de steunbetuigingen van derden bij haar pogingen om woningbouw in het pand te voorkomen kan niet tot een ander oordeel leiden, reeds omdat het college zich, gelet op wat hiervoor is overwogen, van het belang bij behoud daarvan duidelijk rekenschap heeft gegeven en dat belang uitdrukkelijk en op zorgvuldige wijze bij de besluitvorming heeft meegewogen.
9. Gezien het overwogene onder 4.1 is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de voorzieningenrechter het beroep tegen het besluit van 24 november 2020 van het college alsnog ongegrond verklaren.
10. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
11. Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 februari 2021 in zaken nrs. 20/3563 en 20/3564;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek af;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven tot vergoeding van de Stichting Veldhoven-Dorp Historisch Bekeken in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.496,00 (zegge: veertienhonderdzesennegentig euro);
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven aan de Stichting Veldhoven-Dorp Historisch Bekeken het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 541,00 (zegge: vijfhonderdeenenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2021
240.
Bijlage
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan,
[…]
f. het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht,
[…].
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
[…].
Artikel 2.15
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.
Besluit omgevingsrecht
Artikel 2.7 Planologische gebruiksactiviteiten
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Bijlage II. Behorende bij de artikelen 2.3, 2.5a en 2.7
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan […] wordt afgeweken, komen in aanmerking:
[…]
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, […].