30.2.4.De Afdeling ziet in wat [appellant sub 3] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dit het plandeel met de bestemming "Natuur" dat betrekking heeft op het kadastrale perceel G 2196 bij [locatie 5] in De Lutte betreft, is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
Provinciale staten hebben zowel in het verweerschrift als ter zitting als motief voor de maatregelen gewezen op de bufferfunctie van het perceel van [appellant sub 3] voor grondwater dat vanaf de landbouwgronden op de es in de richting van dat perceel stroomt. Dat komt gelet op wat in de Stroomgebiedsrapportage en het inrichtingsplan staat niet overeen met de motivering die ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit. Daarin staat dat door de ondiep aanwezige tertiaire klei vrijwel alleen sprake is van afspoeling over maaiveld en nauwelijks invloed via grondwater. Gelet op het rapport en de notitie van Econsultancy en het deskundigenbericht acht de Afdeling niet uitgesloten dat een groot deel van het water afkomstig van de hoger gelegen landbouwgronden op de es niet in het graslandperceel van [appellant sub 3] terecht komt en daar dus niet zal bezinken, maar dat die waterstromen door de aanwezige grondwal afbuigen in zuidwestelijke richting. Provinciale staten hebben zonder duidelijke en consistente motivering een te grote betekenis toegekend aan de bufferfunctie van het perceel van [appellant sub 3] voor het nutriëntenrijke water dat afkomstig is van die landbouwgronden.
Wat het risico op eutrofiëring vanaf het perceel van [appellant sub 3] zelf betreft, acht de Afdeling het bestreden besluit ook niet deugdelijk gemotiveerd. Enerzijds staat in de Stroomgebiedsrapportage dat het perceel een lage fosfaatverzadigingsgraad heeft en zelf geen gevaar vormt voor eutrofiëring. Anderzijds staat in de zienswijzennota dat de bodemchemische gegevens en de risicoanalyse op basis van de bemestingswijzer weliswaar een ‘matig’ risico laten zien op externe eutrofiëring van het habitat vanuit het perceel zelf, maar dat dat risico voor de instandhouding van het habitat toch nog te hoog is en dat het risico ‘laag’ moet zijn. De Afdeling constateert dat de zienswijzennota en de onderliggende Stroomgebiedsrapportage op dit punt met elkaar in tegenspraak zijn. Onduidelijk is waarop is gebaseerd dat ondanks de bevindingen in de Stroomgebiedsrapportage over de lage fosfaatverzadingsgraad een risico bestaat op eutrofiëring van het habitat vanaf het perceel van [appellant sub 3].
31. Omdat het betoog over nut en noodzaak van de maatregelen slaagt, komt de Afdeling niet toe aan de behandeling van de overige beroepsgronden van [appellant sub 3].
32. Het beroep van [appellante sub 2] is niet-ontvankelijk voor zover dit betrekking heeft op het perceel [locatie 1 - nummer A] in De Lutte en ongeveer 30 ha landbouwgrond in het gebied, omdat deze gronden zijn verkocht aan de provincie en [appellante sub 2] geen procesbelang meer heeft. Het beroep van [appellante sub 2] is ook niet-ontvankelijk voor zover dit betrekking heeft op 4,5 ha gepachte gronden in het plangebied, omdat beroepsgronden daarover in strijd met artikel 1.6a van de Chw na de beroepstermijn zijn aangevoerd. Het beroep van [appellante sub 2] is voor het overige gelet op het voorgaande ongegrond.
33. Het beroep van [appellant sub 4] is gelet op het voorgaande ongegrond.
34. Gelet op wat [appellant sub 5] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat gaat over de vaststelling van de plandelen met de bestemming "Agrarisch met waarden-Grasland", "Natuur" en "Waterstaat-Waterberging" en de aanduidingen "specifieke vorm van agrarisch-bemesting uitgesloten" en "specifieke vorm van agrarisch-fosfaatuitmijning" wat de percelen betreft die [appellant sub 5] in het plangebied in gebruik heeft, zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak gevoegde kaart (bijlage 2) en in bijlage 8.1 bij het deskundigenbericht, is genomen in strijd met de artikelen 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 5] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd.
35. Gelet op wat [appellante sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat gaat over de vaststelling van artikel 3.3.1, aanhef en onder g en h, van de planregels, voor zover die bepalingen betrekking hebben op het noordwestelijke deel van het kadastrale perceel D 4702, zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak gevoegde kaart (bijlage 3), is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellante sub 1] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd.
36. Gelet op wat [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat gaat over de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Natuur" dat betrekking heeft op het kadastrale perceel G 2196 nabij [locatie 5] in De Lutte is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 3] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd.
37. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding provinciale staten op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
38. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van [appellante sub 2] en [appellant sub 4] geen aanleiding.
39. Provinciale staten dienen ten aanzien van [appellant sub 5], [appellante sub 1] en [appellant sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 2] niet-ontvankelijk voor zover dit betrekking heeft op het perceel [locatie 1 - nummer A] in De Lutte, 30 ha landbouwgrond in het gebied en 4,5 ha gepachte gronden in het plangebied;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 5], [appellante sub 1] en [appellant sub 3] gegrond;
III. vernietigt het besluit van provinciale staten van Overijssel van 10 juli 2019 waarbij het inpassingsplan "Landgoederen Oldenzaal" is vastgesteld, voor zover:
a. het betreft de plandelen met de bestemming "Agrarisch met waarden-Grasland", "Natuur" en "Waterstaat-Waterberging" en de aanduidingen "specifieke vorm van agrarisch-bemesting uitgesloten" en "specifieke vorm van agrarisch-fosfaatuitmijning" die betrekking hebben op de percelen die [appellant sub 5] in het plangebied in gebruik heeft, zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak gevoegde kaart (bijlage 2);
b. het betreft artikel 3.3.1, aanhef en onder g en h, van de planregels, voor zover die bepalingen betrekking hebben op het noordwestelijke deel van het kadastrale perceel D 4702, zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak gevoegde kaart (bijlage 3);
c. het betreft het plandeel met de bestemming "Natuur" dat betrekking heeft op het kadastrale perceel G 2196 nabij [locatie 5] in De Lutte;
IV. draagt provinciale staten van Overijssel op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat onderdeel III wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
V. verklaart de beroepen van [appellante sub 2] voor het overige, en [appellant sub 4] ongegrond;
VI. veroordeelt provinciale staten van Overijssel tot vergoeding van in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van:
a. € 1.068,00 bij [appellanten sub 5], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
b. € 801,00 bij [appellante sub 1] en anderen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
c. € 1.335,00 bij [appellanten sub 3], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VII. gelast dat provinciale staten van Overijssel het door appellanten voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt: a. aan [appellanten sub 5] een bedrag van € 174,00, waarbij betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
b. aan [appellante sub 1] en anderen een bedrag van € 174,00, waarbij betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
c. aan [appellanten sub 3] een bedrag van € 174,00, waarbij betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Poppelaars, griffier.
w.g. Van Ettekoven
voorzitter
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2021