Uitspraak
Datum uitspraak: 30 juni 2021
BESTUURSRECHTSPRAAK
Raad van State
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Vemedia Manufacturing B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 14 mei 2020 het beroep van Vemedia ongegrond verklaarde. Vemedia had een aanvraag ingediend voor een handelsvergunning voor verschillende melatonine-bevattende slaapmiddelen, maar deze aanvraag werd op 9 februari 2017 door het college ter beoordeling van geneesmiddelen afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het standpunt dat de klinische relevantie van de verkorting van de inslaaptijd niet was aangetoond. Vemedia betoogde dat de rechtbank ten onrechte het college in zijn oordeel had gevolgd en dat de verkorting van de inslaaptijd van 16 en 13 minuten voor respectievelijk de 1 mg en 3 mg tabletten klinisch relevant was. Vemedia stelde dat de slaapmiddelen veilig waren en dat de voordelen, zoals een langere slaapduur en een verbetering van de slaapkwaliteit, erkend waren door het college.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De rechtbank had niet onderkend dat het college de therapeutische werking van de slaapmiddelen niet aan de hand van het richtsnoer had mogen beoordelen, aangezien de aanvraag niet betrekking had op middelen voor gebruikers die ziek zijn. De Afdeling oordeelde dat de aanvraag voor de handelsvergunning niet op de grond van de klinische relevantie van de inslaaptijd kon worden afgewezen, omdat Vemedia had aangetoond dat de slaapmiddelen de gestelde therapeutische werking bezaten. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het college werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op bezwaar, waarbij het college ook de proceskosten moest vergoeden aan Vemedia.