ECLI:NL:RVS:2021:1353

Raad van State

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
202005547/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
  • G.M.H. Hoogvliet
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing uitstel van vertrek op basis van medische omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag om uitstel van vertrek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling, van Sri Lankaanse nationaliteit, heeft geen rechtmatig verblijf en kan worden uitgezet. Ze heeft verzocht om uitstel van haar uitzetting vanwege haar gezondheidstoestand. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er geen medische noodsituatie wordt verwacht en de vreemdeling in staat is om te reizen, gebaseerd op een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 19 maart 2020.

De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het BMA-advies begrijpelijk is en dat de conclusies aansluiten bij de medische voorgeschiedenis van de vreemdeling. De vreemdeling heeft echter in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen medische noodsituatie is. Ze wijst erop dat het BMA-advies niet voldoende inzichtelijk maakt dat haar suïcidepoging niet gerelateerd is aan haar ziektebeeld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, en het besluit van de staatssecretaris van 30 april 2020 is ook vernietigd. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn ontstaan in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 25 juni 2021.

Uitspraak

202005547/1/V3.
Datum uitspraak: 25 juni 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 17 september 2020 in zaak nr. 20/3639 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 30 april 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 september 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.S. Sewman, advocaat te Velp, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft de Sri Lankaanse nationaliteit. Zij heeft geen rechtmatig verblijf en kan daarom worden uitgezet. Zij heeft gevraagd haar uitzetting op te schorten vanwege haar gezondheidstoestand. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat geen medische noodsituatie wordt verwacht en de vreemdeling in staat is om te reizen. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 19 maart 2020. Deze uitspraak gaat over de vraag of de redenering in het BMA-advies begrijpelijk is en of de conclusies daarop aansluiten.
2.       Het oordeel van de rechtbank over het BMA-advies komt erop neer dat het punt dat geen medische noodsituatie wordt verwacht, begrijpelijk is en de conclusies daarop aansluiten. Het BMA heeft volgens haar in het advies onderkend dat de vreemdeling suïcidale gedachten heeft en eerder in Nederland een suïcidepoging heeft gedaan. Het BMA heeft ook geconcludeerd dat er in het verleden geen sprake is geweest van klinische psychiatrische opnames, BOPZ-maatregelen of psychoses. De rechtbank heeft geoordeeld dat het BMA mede op basis van deze medische voorgeschiedenis van de vreemdeling, heeft geconcludeerd dat er bij het uitblijven van behandeling geen medische noodsituatie wordt verwacht. Dit is in lijn met de jurisprudentie van de Afdeling, aldus de rechtbank.
3.       In het BMA-advies van 19 maart 2020, gebaseerd op de brief van de GZ-psycholoog van 10 januari 2020, staat dat de vreemdeling naar aanleiding van de negatieve beschikking enkele dagen later een suïcidepoging heeft gedaan. Verder staat in het advies dat volgens de DSM-V criteria sprake is van is van ernstige depressiviteit en dat de vreemdeling maar enkele uren per nacht slaapt, zij het grootste gedeelte van de dag somber is, zich buitensporig schuldig voelt, erg moe is, het leven te zwaar vindt, een beperkt steunsysteem heeft en zich suïcidaal uit. Zij staat onder behandeling van een GZ-psycholoog, sociaal psychiatrisch verpleegkundige, psychomotore therapeut en een psychiater. Zij wordt gemiddeld twee tot drie keer in de week gezien.
4.       In antwoord 4 van het BMA-advies staat dat bij het uitblijven van behandeling geen medische noodsituatie wordt verwacht. Er is geen sprake geweest van klinische psychiatrische opnames, Bopz maatregelen of psychoses in het verleden. Wel heeft betrokkene een suïcidepoging gedaan. De aanleiding hiertoe was een negatieve beschikking. De poging kwam dus niet voort uit het ziektebeeld, aldus het BMA-advies.
5.       De vreemdeling klaagt in grief 1 terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het advies dat zich geen medische noodsituatie zal voordoen in het BMA-advies van 19 maart 2020 begrijpelijk is en de conclusies daarop aansluiten. De BMA-arts heeft, gelet op de diagnose zoals weergegeven onder 3., zonder nadere toelichting niet inzichtelijk gemaakt dat de suïcidepoging niet ook te relateren is aan het ziektebeeld van de vreemdeling. Het enkele feit dat de suïcidepoging werd gedaan na het bericht over de afwijzende beschikking, maakt niet dat de suïcidepoging niet voortkomt uit het ziektebeeld. De staatssecretaris is gelet hierop ten onrechte uitgegaan van dat advies.
5.1.    De grief slaagt.
6.       Wat de vreemdeling in grief 2 heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
7.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 30 april 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 17 september 2020 in zaak nr. 20/3639;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 30 april 2020, V-nummer […];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.602,00 (zegge: zestienhonderdtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2021
872.