202103672/2/A3.
Datum uitspraak: 25 juni 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de burgemeester van West Betuwe,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 27 mei 2021 in zaak nrs. 21/2387 en 20/5133 in het geding tussen:
Bronko B.V. handelend onder de naam Club Rodenburg
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2020 heeft de burgemeester geweigerd aan Bronko een Drank- en Horecawetvergunning (hierna: DHW-vergunning) te verlenen.
Bij besluit van 25 augustus 2020 heeft de burgemeester het door Bronko daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de burgemeester opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen binnen twee weken na verzending van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld. Daarnaast heeft de burgemeester de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bronko heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 juni 2021, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door drs. R.W. Peek, bijgestaan door mr. T.N. Sanders, advocaat te Breda, en Bronko, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. S. Wortel, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2. Bronko is eigenaar van Club Rodenburg. Bij besluit van 19 maart 2019 heeft de burgemeester Bronko op grond van artikel 13b van de Opiumwet gelast om Club Rodenburg met ingang van 2 april 2019 te sluiten voor de duur van één jaar. Daarnaast heeft de burgemeester de DHW-vergunning van 10 januari 2013 per 2 april 2019 ingetrokken. De sluiting en intrekking hebben geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1978, waarbij de Afdeling de sluiting en intrekking in stand heeft gelaten. Bronko heeft vervolgens een nieuwe aanvraag voor een DHW-vergunning ingediend. De burgemeester heeft op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, in verbinding gelezen met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW geweigerd Bronko een DHW-vergunning te verlenen. De burgemeester heeft de weigering in bezwaar gehandhaafd. Hij heeft hieraan, kort gezegd, ten grondslag gelegd dat Club Rodenburg een jaar gesloten is geweest en dat de bestuurders die op de aanvraag staan vermeld destijds leidinggevenden waren. Omdat zij leidinggevenden zijn geweest van een inrichting die voor een jaar gesloten is geweest op grond van artikel 13b van de Opiumwet, en hen een verwijt kan worden gemaakt, voldoen zij volgens de burgemeester niet aan artikel 5, eerste lid, van het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999 (hierna: het Besluit).
De aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat de bestuurders als voormalig leidinggevenden van Club Rodenburg binnen de laatste vijf jaar leidinggevenden zijn geweest van een inrichting die voor ten minste een maand is gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester mocht de aanvraag van Bronko om een vergunning daarom in beginsel weigeren, tenzij aannemelijk is dat hen ten aanzien van de sluiting van Club Rodenburg geen verwijt treft. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de burgemeester zich in dit geval ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het ontbreken van verwijtbaarheid in de zin van artikel 5 van het Besluit zich hier niet voordoet. Het is weliswaar zo dat een leidinggevende bij uitstek verantwoordelijk is voor wat er in een inrichting gebeurt, maar Bronko heeft onbetwist meerdere en behoorlijk vergaande structurele maatregelen getroffen om drugsgebruik door bezoekers tegen te gaan. De burgemeester heeft in het bestreden besluit, maar ook ter zitting niet concreet toegelicht in welk opzicht Bronko tekort is geschoten of welke maatregelen zij nog meer had moeten treffen om te voorkomen dat bezoekers met drugs de inrichting binnenkomen. Bronko houdt er in ieder geval streng toezicht op dat dit niet gebeurt en dit wordt ook duidelijk naar haar bezoekers uitgedragen. Volgens de rechtbank kan het niet zo zijn dat Bronko per definitie een verwijt kan worden gemaakt doordat er bij een eenmalige gebeurtenis drugs zijn aangetroffen. In dat geval zou de uitzonderingsgrond in artikel 5 van het Besluit "tenzij aannemelijk is dat haar ter zake geen verwijt treft" zinledig zijn, aldus de rechtbank.
4. Omdat de burgemeester de vergunning niet heeft mogen weigeren op grond van artikel 5 van het Besluit, en dit de enige grond is die de burgemeester aan de weigering van de DHW-vergunning ten grondslag heeft gelegd, heeft de rechtbank het besluit op bezwaar vernietigd en de burgemeester opgedragen om binnen twee weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
5. De burgemeester vraagt de voorzieningenrechter om bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de rechtbank te schorsen zolang niet op het hoger beroep is beslist. Subsidiair vraagt de burgemeester de voorzieningenrechter om de termijn van twee weken naar acht weken te verlengen. De burgemeester heeft ter toelichting op zijn verzoek zich op het standpunt gesteld dat er serieuze twijfels zijn over de houdbaarheid van de uitspraak in hoger beroep. Daarnaast heeft de burgemeester toegelicht dat het feitelijk nagenoeg onmogelijk is om binnen twee weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Ter zitting van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester toegelicht dat hij een toets op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) wil laten uitvoeren, dat hij in dat kader advies wil vragen aan het Landelijk Bureau Bibob (hierna: LBB) en dat dit advies enkele maanden kan duren. Daarbij komt dat hij eerst zelf onderzoek moeten laten verrichten alvorens het LBB de adviesaanvraag in behandeling neemt. De burgemeester heeft verder toegelicht dat met het opnieuw in behandeling nemen van de aanvraag aanzienlijke kosten zijn gemoeid.
Beoordeling
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in de bodemprocedure rechtsvragen aan de orde zijn, die zich minder goed lenen voor beantwoording in de onderhavige procedure. De voorzieningenrechter ziet dan ook af van een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep vooruitlopend op de behandeling in de hoofdzaak.
7. Uitgangspunt is dat rechterlijke uitspraken moeten worden uitgevoerd en dat het instellen van hoger beroep geen schorsende werking heeft. Het is niet aannemelijk dat het nemen van een nieuw besluit op bezwaar tot gevolgen zal leiden die onomkeerbaar zijn, indien de uitspraak in hoger beroep niet wordt bevestigd. Daarnaast is het belang van een efficiënte en finale geschillenbeslechting gediend met het nemen van een nieuw besluit op bezwaar. Dit besluit kan met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht door de Afdeling worden meegenomen bij de beoordeling van het ingestelde hoger beroep. In hetgeen de burgemeester heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de uitspraak van de rechtbank geheel te schorsen.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door de rechtbank gestelde termijn van twee weken te kort is voor de burgemeester om tot een zorgvuldig en gemotiveerd nieuw besluit op bezwaar te komen. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de termijn van twee weken wordt verlengd naar zes weken na vandaag. In het binnen deze zes weken te nemen besluit op bezwaar dient de burgemeester in ieder geval te beslissen of hij de DHW-vergunning weigert om redenen die niet verband houden met de Wet Bibob. Als de burgemeester vasthoudt aan zijn standpunt dat verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit niet ontbreekt, dan moet dit in het binnen zes weken te nemen besluit worden vastgelegd en onderbouwd.
8.1. In het geval de burgemeester vasthoudt aan zijn voornemen om de Wet Bibob te betrekken in zijn besluitvorming, en een advies van het LBB hierover vraagt, dan kan de burgemeester - als hij hiertoe reden heeft - zijn besluit op bezwaar na ontvangst van dit advies op dit punt aanvullen. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat de burgemeester zoveel als mogelijk bevordert dat een door hem verlangd Bibob-advies met voortvarendheid wordt gevraagd en verkregen.
8.2. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding op dit moment een verdergaande voorziening te treffen. Indien het na zes weken te nemen besluit voor Bronko niet begunstigend is, staat het haar vrij om zelf een verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen. Op de inhoud van een alsdan te geven rechterlijk oordeel loopt deze uitspraak niet vooruit.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 27 mei 2021 in zaak nrs. 21/2387 en 20/5133, voor zover daarbij de burgemeester is opgedragen om binnen twee weken na verzending van die uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
II. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de termijn om een nieuw besluit op bezwaar te nemen wordt verlengd naar zes weken na heden, zulks met inachtneming van hetgeen hiervóór onder 8 en 8.1 is overwogen;
III. wijst het verzoek voor het overige af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2021
818.