ECLI:NL:RVS:2021:131

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
202002838/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Rechters
  • J.J. van Eck
  • S.J.L. Crombach
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek om beperkte kennisneming in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot gebiedsverbod

In deze zaak heeft de appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 31 maart 2020 werd gedaan in verschillende zaken. De appellant is betrokken bij een geschil over besluiten van de minister van Justitie en Veiligheid, die op grond van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding een gebiedsverbod heeft opgelegd voor de wijken Transvaal en Schilderswijk in Den Haag. De minister heeft verzocht om beperkte kennisneming van bepaalde stukken, waaronder bestuurlijke rapportages en mutatierapporten, met het argument dat kennisneming door de appellant de opsporing en vervolging zou kunnen schaden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de verzoeken van de minister beoordeeld aan de hand van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling heeft vastgesteld dat het belang van de opsporing en de veiligheid van de staat zwaarder weegt dan het belang van de appellant om kennis te nemen van de bestuurlijke rapportages. De Afdeling heeft daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd geacht voor de bestuurlijke rapportages en de ongelakte versies van de mutatierapporten, maar niet voor de gelakte versies van de mutatierapporten, met uitzondering van specifieke zinnen. De Afdeling heeft de minister verzocht om de gelakte versies van de mutatierapporten en het proces-verbaal van bevindingen aan de Afdeling en de andere partij toe te zenden, met een deadline van 1 februari 2021.

De uitspraak benadrukt de afweging van belangen bij verzoeken om beperkte kennisneming en de toepassing van de geheimhoudingsregels in bestuursrechtelijke procedures. De Afdeling heeft de minister in zijn verzoeken deels in het gelijk gesteld, maar ook duidelijk gemaakt dat er geen gewichtige redenen zijn om de appellant volledig van kennisneming uit te sluiten.

Uitspraak

202002838/2/A3.
Datum beslissing: 25 januari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 maart 2020 in zaken nrs. 18/6525, 19/2014 en 19/5867 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 maart 2020 in zaken nrs. 18/6525, 19/2014 en 19/5867.
De minister heeft (de vertrouwelijke versies van) een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft de volgende stukken: 13 mutatierapporten van 10 september 2015, 22 maart 2016, 21 maart 2017, 11 mei 2017, 15 augustus 2017, 25 november 2017, 25 januari 2018, 20 april 2018, 13 mei 2018, 7 februari 2019, 14 februari 2019, 2 maart 2019 en 15 maart 2019, een proces-verbaal van bevindingen van 19 april 2018, en 5 bestuurlijke rapportages van 14 augustus 2017, 19 januari 2018, 26 juli 2018, 6 december 2018 en 1 juli 2018.
Overwegingen
1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Verzoek om beperkte kennisneming
2.       Het geschil in de bodemzaak gaat over de besluiten van 13 augustus 2018, 13 februari 2019 en 12 augustus 2019 waarbij de minister op grond van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding het aan [appellant] opgelegde gebiedsverbod voor de wijken Transvaal en Schilderswijk in Den Haag voor een tweede, derde en vierde maal heeft verlengd. Aan deze besluiten heeft de minister de 5 bestuurlijke rapportages ten grondslag gelegd. De bestuurlijke rapportages zijn deels gebaseerd op de 13 mutatierapporten van de politie.
2.1.    De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de bestuurlijke rapportages, de mutatierapporten en het proces-verbaal van bevindingen kennis zal nemen.
Beoordeling
3.       Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het (hoger) beroep relevante informatie. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3.1.    De Afdeling heeft kennis genomen van de bestuurlijke rapportages, de mutatierapporten en het proces-verbaal van bevindingen.
- Bestuurlijke rapportages
4.       De minister heeft ten aanzien van de bestuurlijke rapportages toegelicht dat deze de informatiepositie van de politie ten aanzien van [appellant] bevatten. Daarnaast bevatten de bestuurlijke rapportages gegevens die herleidbaar zijn tot personen. De Afdeling acht het aannemelijk dat kennisneming van de bestuurlijke rapportages ertoe zou kunnen leiden dat de politie haar werkzaamheden minder goed kan uitvoeren. In de eerste plaats kan [appellant] in dat geval anticiperen op het handelen van de politie en op de mogelijkheden die de politie in dat kader heeft. In de tweede plaats zullen personen met relevante informatie zich misschien niet meer bij de politie melden, als zij ervoor moeten vrezen dat deze informatie bij de persoon terechtkomt over wie het gaat. Het belang van opsporing en vervolging en het belang van de veiligheid van de staat wegen daarom zwaarder dan het belang van [appellant] om kennis te nemen van de bestuurlijke rapportages. De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming in zoverre gerechtvaardigd.
- Mutatierapporten
5.       De minister heeft bij zijn verzoek tot beperkte kennisneming zowel een ongelakte als een gelakte versie van de mutatierapporten overgelegd. Wat betreft de ongelakte versie van de mutatierapporten acht de Afdeling het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd. De gelakte passages in de mutatierapporten zien op de informatiepositie van de politie ten aanzien van [appellant]. Omdat [appellant] bij kennisneming van deze passages kan anticiperen op het handelen van de politie, weegt het belang van opsporing en vervolging en het belang van de veiligheid van de staat in dit geval zwaarder. Verder zijn de namen en functies van betrokken medewerkers en derden weggelakt. Het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van deze personen weegt in dit geval zwaarder dan het belang van [appellant] om hiervan kennis te nemen.
5.1.    Over de gelakte versie van de mutatierapporten heeft de minister gesteld dat [appellant] in het kader van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) daarin inzage heeft gehad en dat hij er geen bezwaar tegen heeft als [appellant] hierin opnieuw inzage krijgt. De minister verzet zich ertegen dat [appellant] een afschrift krijgt van de gelakte versie van de mutatierapporten.
5.2.    De mutatierapporten moeten worden aangemerkt als op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb, op grond waarvan de minister gehouden is om deze over te leggen. Dat de mutatierapporten zelf niet aan de besluiten van 13 augustus 2018, 13 februari 2019 en 12 augustus 2019 ten grondslag zijn gelegd, doet daaraan niet af. De minister heeft in zijn verzoek tot beperkte kennisneming toegelicht dat de bestuurlijke rapportages deels zijn gebaseerd op de mutatierapporten en de minister heeft, blijkens de brief van 26 november 2020 van zijn gemachtigde, in dit geval ook kennis kunnen nemen van de mutaties. Uitgangspunt is dat het bij (de beoordeling van) een verzoek om beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb gaat om de vraag of een partij kennis mag nemen van de inhoud van het stuk. Als die vraag bevestigend moet worden beantwoord, heeft dat in beginsel tot gevolg dat de betrokken partij, gelet op artikel 8:42, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 8:39, eerste lid, van de Awb, de beschikking krijgt over een afschrift van dat stuk. De Afdeling sluit niet uit dat onder zeer bijzondere omstandigheden op dit uitgangspunt een uitzondering kan worden gemaakt en door de geheimhoudingskamer wordt bepaald dat een partij alleen door middel van inzage kennis kan nemen van een stuk. De minister heeft evenwel dergelijke bijzondere omstandigheden niet aannemelijk gemaakt. Het beroep van de minister in dit verband op de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 7 van de Wpg slaagt niet, omdat deze geheimhoudingsplicht op zichzelf niet aan een belangenafweging in de weg staat. Zoals volgt uit de uitspraak van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1367, betekent de enkele omstandigheid dat voor (gegevens uit) een stuk een bijzondere geheimhoudingsregeling geldt, bijvoorbeeld in de zin van de Wpg, niet dat sprake is van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29, tweede lid, van de Awb. Dat [appellant] in het kader van de Wpg geen afschrift heeft gekregen, is dus op zichzelf genomen in deze procedure niet relevant. [appellant] is bekend met de inhoud van de gelakte versie van de mutatierapporten, zodat er geen gewichtige reden als bedoeld in artikel 8:29, tweede lid, van de Awb bestaat om hem nu alsnog kennisname daarvan te onthouden door de gelakte versie niet aan hem te verstrekken. De Afdeling acht het verzoek tot beperkte kennisneming in zoverre niet gerechtvaardigd, met uitzondering van de zesde en zevende zin onder het kopje "Toelichting […]" in het mutatierapport van 11 mei 2017.
- Proces-verbaal van bevindingen
6.       De minister heeft zowel een ongelakte als een gelakte versie van het proces-verbaal van bevindingen overgelegd. In de gelakte versie is de naam van de verbalisant weggelakt. Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de verbalisant in dit bijzondere geval zwaarder dan het belang van [appellant] om hiervan kennis te nemen. Dat geldt niet voor de inhoud van de gelakte versie van het proces-verbaal van bevindingen, met uitzondering van de tweede en derde zin van de tweede alinea, omdat deze twee zinnen herleidbaar zijn tot de betrokken verbalisant. De Afdeling stelt vast dat het een verslag betreft van een openbare bijeenkomst waarbij [appellant] aanwezig was. Ook de pers was daarbij aanwezig. Gelet hierop en omdat de minister in het geheel niet heeft gemotiveerd waarom [appellant] daarvan geen kennis mag nemen, ondanks het verzoek daartoe, acht de Afdeling het verzoek tot beperkte kennisneming in zoverre niet gerechtvaardigd.
Conclusie
7.       De Afdeling acht het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd, voor zover het gaat om de bestuurlijke rapportages en de ongelakte versies van de mutatierapporten en het proces-verbaal van bevindingen. De Afdeling acht het verzoek tot beperkte kennisneming niet gerechtvaardigd, voor zover het gaat om de gelakte versie van de mutatierapporten, met uitzondering van de zesde en zevende zin onder het kopje "Toelichting […]" in het mutatierapport van 11 mei 2017, en de gelakte versie van het proces-verbaal van bevindingen, met uitzondering van  de tweede en derde zin van de tweede alinea.
7.1.    Indien de minister geen gehoor geeft aan het in dictumonderdeel II. aangeduide verzoek om de gelakte versies van de mutatierapporten, met uitzondering van de zesde en zevende zin onder het kopje "Toelichting […]" in het mutatierapport van 11 mei 2017, en het proces-verbaal van bevindingen te verstrekken, met uitzondering van de tweede en derde zin van de tweede alinea, kan de Afdeling daaraan gevolgen verbinden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        wijst het verzoek af voor zover het betreft de gelakte versies van de mutatierapporten, met uitzondering van de zesde en zevende zin onder het kopje "Toelichting […]" in het mutatierapport van 11 mei 2017, en het proces-verbaal van bevindingen, met uitzondering van de tweede en derde zin van de tweede alinea;
II.       verzoekt de minister uiterlijk op 1 februari 2021 de gelakte versies van de mutatierapporten, met uitzondering van de zesde en zevende zin onder het kopje "Toelichting […]" in het mutatierapport van 11 mei 2017, en het proces-verbaal van bevindingen, met uitzondering van de tweede en derde zin van de tweede alinea, aan de Afdeling en de andere partij toe te zenden;
III.      wijst het verzoek voor het overige toe.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.L. Crombach, griffier.
w.g. Van Eck
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2021
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:29
1. Partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.
2. Gewichtige redenen zijn voor een bestuursorgaan in ieder geval niet aanwezig, voor zover ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur de verplichting zou bestaan een verzoek om informatie, vervat in de over te leggen stukken, in te willigen.
3. De bestuursrechter beslist of de in het eerste lid bedoelde weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
4. Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de weigering gerechtvaardigd is, vervalt de verplichting.
5. Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan hij slechts met toestemming van de andere partijen mede op de grondslag van die inlichtingen onderscheidenlijk die stukken uitspraak doen. Indien de toestemming wordt geweigerd, wordt de zaak verwezen naar een andere kamer.
Artikel 8:39
1. De griffier zendt de op de zaak betrekking hebbende stukken zo spoedig mogelijk aan partijen, voor zover de bestuursrechter niet op grond van de artikelen 8:29 of 8:32 anders heeft beslist.
2. De  kan de toezending van zeer omvangrijke stukken of van stukken die bezwaarlijk kunnen worden vermenigvuldigd, achterwege laten. Hij stelt partijen daarvan in kennis en vermeldt daarbij dat deze stukken gedurende een door hem te bepalen termijn van ten minste een week ter griffie ter inzage worden gelegd.
3. Partijen kunnen afschriften van of uittreksels uit de in het tweede lid bedoelde stukken verkrijgen. Met betrekking tot de kosten is het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8:42
1. Binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en kan het een verweerschrift indienen. Indien de bestuursrechter om een verweerschrift heeft verzocht, dient het bestuursorgaan binnen vier weken een verweerschrift in.
2. De bestuursrechter kan de in het eerste lid bedoelde termijnen verlengen.
Wet politiegegevens
Artikel 7
1. De ambtenaar van politie of de persoon aan wie politiegegevens ter beschikking zijn gesteld is verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht, de bepalingen van paragraaf 3 verstrekking toelaten of de taak, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, in bijzondere gevallen tot verstrekking noodzaakt.
2. De persoon aan wie politiegegevens zijn verstrekt is verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht of zijn taak daartoe noodzaakt.
3. Artikel 272, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is niet van toepassing.