ECLI:NL:RVS:2021:1187

Raad van State

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
202103433/1/A3 en 202103433/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank inzake huisverbod en voorlopige voorziening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank van 18 mei 2021, waarin het beroep van [verzoekster] ongegrond werd verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. Tevens is er een beroep gedaan tegen het besluit van de burgemeester van Den Haag van 19 mei 2021, waarbij het huisverbod van [verzoekster] werd verlengd met achttien dagen tot 7 juni 2021. De voorzieningenrechter heeft op 3 juni 2021 een openbare zitting gehouden, waarbij [verzoekster] en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de burgemeester vertegenwoordigd door mr. M.C. Viola. De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden rondom het huisverbod beoordeeld, waarbij een incident op 10 mei 2021 tussen [verzoekster] en haar partner, waarbij hun zoon getuige was, centraal stond. De burgemeester had eerder een huisverbod opgelegd voor tien dagen, inclusief een contactverbod met haar partner en zoon. De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat er geen relevante wijziging in de situatie was en dat het risico op nieuw geweld hoog werd ingeschat. De voorzieningenrechter concludeerde dat het huisverbod gerechtvaardigd bleef en dat de burgemeester het recht had om dit te verlengen.

Uitspraak

202103433/1/A3 en 202103433/2/A3.
Datum uitspraak: 3 juni 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 18 mei 2021 in zaken nrs. C/09/611969 / FA RK 21-3230 en C/09/611970 / KG ZA 21-462 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
de burgemeester van Den Haag.
Openbare zitting gehouden op 3 juni 2021 om 13:45 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter
griffier: mr. B. Ley-Nell
Verschenen:
[verzoekster], bijgestaan door [gemachtigde], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.C. Viola. Voorts is als derde-belanghebbende verschenen [partner].
Het hoger beroep richt zich tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank van 18 mei 2021, waarbij het door [verzoekster] ingestelde beroep ongegrond is verklaard en het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening is afgewezen, alsmede, gelet op het bepaalde in artikel 9, tweede lid, van de Wet tijdelijk huisverbod, tegen het besluit van 19 mei 2021, waarbij de burgemeester het huisverbod heeft verlengd met achttien dagen tot 7 juni 2021 (18:11 uur). [verzoekster] heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Beslissing
De voorzieningenrechter
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Gronden
•        Op 10 mei 2021 heeft er in de woning, waarin [verzoekster] samen met haar partner en een zoon van 12 jaar oud woont, een incident plaatsgevonden tussen [verzoekster] en haar partner, waarbij de zoon getuige was.
•        Bij besluit van 10 mei 2021 heeft de burgemeester [verzoekster] een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen, tevens inhoudende een contactverbod met haar partner en zoon.
•        Het toetsingskader is dat moet worden beoordeeld of het aannemelijk is dat de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en een ernstig en onmiddellijk gevaar, dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar, voor de in het besluit genoemde personen opleveren.
•        De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat aan het hiervoor vermelde criterium is voldaan. De voorzieningenrechter neemt dit oordeel van de rechtbank over op de gronden die de rechtbank hiervoor geeft.
Dat de partner mogelijk ook een aanmerkelijk aandeel in de escalatie had en dat [verzoekster] na de oplegging van het huisverbod haar zoon niet kon zien, leidt niet tot een ander oordeel. Van belang is dat de burgemeester ter zitting heeft gesteld dat sinds de behandeling bij de rechtbank op 18 mei 2021 begeleid contact wel mogelijk is.
•        De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan zich voortzet, zodat de burgemeester het huisverbod mocht verlengen. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de situatie inmiddels in relevante mate is gewijzigd. Er heeft nog geen netwerkgesprek plaatsgevonden en er zijn nog geen veiligheidsafspraken gemaakt, terwijl de hulpverlening dit nodig acht om rust te creëren in de situatie. Het risico op een mogelijk nieuw geweldincident wordt door de hulpverlening als hoog ingeschat. Bij het oordeel dat de burgemeester het huisverbod mocht verlengen, betrekt de voorzieningenrechter voorts dat de zoon in de woning verblijft en getuige was van het huiselijk geweld. Verder betrekt de voorzieningenrechter daarbij dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op dit moment een zo groot belang heeft bij het betreden van de woning eerder dan op 7 juni 2021, dat om deze reden het huisverbod niet langer gerechtvaardigd zou zijn.
w.g. Borman
voorzieningenrechter
w.g. Ley-Nell
griffier
597.