ECLI:NL:RVS:2021:1082
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende intrekking verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 april 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 4 januari 2021 het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de aan de vreemdeling verleende vergunning regulier voor onbepaalde tijd in te trekken, had vernietigd. De vreemdeling, die strafrechtelijk gedetineerd is in België, verzocht de voorzieningenrechter om de rechtsgevolgen van het besluit van 9 oktober 2019 te schorsen en hem te behandelen als niet ongewenst verklaard en in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
De voorzieningenrechter overwoog dat, gelet op de aangevoerde argumenten, het niet aannemelijk was dat de uitspraak van de rechtbank in stand zou blijven. De staatssecretaris had de vergunning van de vreemdeling terecht ingetrokken en hem ongewenst verklaard. De belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling werden afgewogen, maar de voorzieningenrechter besloot geen voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek van de vreemdeling werd afgewezen en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder voorlopige voorzieningen in het vreemdelingenrecht kunnen worden verleend, vooral in situaties waarin de rechtspositie van de vreemdeling in het geding is.