ECLI:NL:RVS:2021:1082

Raad van State

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
202100675/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende intrekking verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 april 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 4 januari 2021 het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de aan de vreemdeling verleende vergunning regulier voor onbepaalde tijd in te trekken, had vernietigd. De vreemdeling, die strafrechtelijk gedetineerd is in België, verzocht de voorzieningenrechter om de rechtsgevolgen van het besluit van 9 oktober 2019 te schorsen en hem te behandelen als niet ongewenst verklaard en in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

De voorzieningenrechter overwoog dat, gelet op de aangevoerde argumenten, het niet aannemelijk was dat de uitspraak van de rechtbank in stand zou blijven. De staatssecretaris had de vergunning van de vreemdeling terecht ingetrokken en hem ongewenst verklaard. De belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling werden afgewogen, maar de voorzieningenrechter besloot geen voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek van de vreemdeling werd afgewezen en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder voorlopige voorzieningen in het vreemdelingenrecht kunnen worden verleend, vooral in situaties waarin de rechtspositie van de vreemdeling in het geding is.

Uitspraak

202100675/2/V1.
Datum uitspraak: 15 april 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 4 januari 2021 in zaak nr. 20/3183 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2019 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende vergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken en de vreemdeling ongewenst verklaard.
Bij besluit van 26 maart 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 januari 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De vreemdeling is strafrechtelijk gedetineerd in België. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening de rechtsgevolgen van het besluit van 9 oktober 2019 te schorsen en de staatssecretaris op te dragen hem te behandelen als niet ongewenst verklaard en in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, althans in het bezit van rechtmatig verblijf in Nederland. Hij stelt dat toewijzing van het verzoek ertoe leidt dat hij in aanmerking komt voor vervroegde invrijheidstelling in België.
2.       Gelet op wat is aangevoerd, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de uitspraak van de rechtbank in stand zal blijven, of dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning van de vreemdeling uiteindelijk niet had mogen intrekken en hem niet ongewenst mocht verklaren. Gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening.
3.       Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
voorzieningenrechter
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2021
392