ECLI:NL:RVS:2021:1076
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met ongewenstverklaring
Op 21 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een vreemdeling die in 2019 een verzoek indiende bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om opheffing van zijn ongewenstverklaring. Dit verzoek werd op 14 juni 2019 afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar ongegrond op 30 april 2020. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, oordeelde op 11 februari 2021 dat het beroep van de vreemdeling gegrond was en vernietigde de afwijzing van de staatssecretaris. De rechtbank bepaalde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moest beoordelen of de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoefde te geven aan de uitspraak van de rechtbank. De voorzieningenrechter overwoog dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat uitvoering geven aan de uitspraak van de rechtbank zou leiden tot onomkeerbare gevolgen of een onevenredige inspanning zou vergen. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris tevens veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 534,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 mei 2021.