ECLI:NL:RVS:2021:1076

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
202101736/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met ongewenstverklaring

Op 21 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een vreemdeling die in 2019 een verzoek indiende bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om opheffing van zijn ongewenstverklaring. Dit verzoek werd op 14 juni 2019 afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar ongegrond op 30 april 2020. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, oordeelde op 11 februari 2021 dat het beroep van de vreemdeling gegrond was en vernietigde de afwijzing van de staatssecretaris. De rechtbank bepaalde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moest beoordelen of de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoefde te geven aan de uitspraak van de rechtbank. De voorzieningenrechter overwoog dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat uitvoering geven aan de uitspraak van de rechtbank zou leiden tot onomkeerbare gevolgen of een onevenredige inspanning zou vergen. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris tevens veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 534,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 mei 2021.

Uitspraak

202101736/2/V2.
Datum uitspraak: 21 mei 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 11 februari 2021 in zaak nr. 20/4115 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juni 2019 heeft de staatssecretaris een verzoek van de vreemdeling om opheffing van zijn ongewenstverklaring afgewezen.
Bij besluit van 30 april 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 februari 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het verzoek neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
2.       Gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de staatssecretaris in het verzoek om voorlopige voorziening niet heeft gesteld dat uitvoering geven aan de uitspraak van de rechtbank leidt tot gevolgen die zich slechts bezwaarlijk laten herstellen of dat uitvoering van hem een onevenredige inspanning vergt.
3.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        wijst het verzoek af;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 534,00 (zegge: vijfhonderdvierendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2021
643.