ECLI:NL:RVS:2021:1030

Raad van State

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
201902739/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en vernietiging eerdere uitspraak rechtbank

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 26 oktober 2017 afgewezen. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdeling op 12 maart 2019 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.E. Muller, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 12 mei 2021 uitspraak gedaan. De vreemdeling klaagde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de werkinstructie 2018/10 geen beleidswijziging was en dat de staatssecretaris de afwijzing deugdelijk had gemotiveerd. De Afdeling oordeelde dat het asielrelaas van de vreemdeling in belangrijke mate samenhangt met dat van haar echtgenoot, wiens hoger beroep eerder gegrond was verklaard. Dit leidde tot de conclusie dat de grief van de vreemdeling slaagde.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.136,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij de voorzitter, mr. H.G. Sevenster, en de leden mr. J.J. van Eck en mr. H.J.M. Baldinger aanwezig waren, evenals griffier mr. S. Yildiz.

Uitspraak

201902739/1/V2.
Datum uitspraak: 12 mei 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 maart 2019 in zaak nr. NL17.12687 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 12 maart 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.E. Muller, advocaat te Gouda, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in haar tweede grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat werkinstructie 2018/10 geen beleidswijziging is en dat de staatssecretaris in overeenstemming met deze werkinstructie heeft gehandeld en deugdelijk heeft gemotiveerd dat zij haar gestelde bekering niet aannemelijk heeft gemaakt. De Afdeling heeft bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2021:977, het hoger beroep van de echtgenoot van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit in die zaak vernietigd omdat het standpunt van de staatssecretaris niet deugdelijk is gemotiveerd. Omdat het asielrelaas van de vreemdeling in belangrijke mate samenhangt met dat van haar echtgenoot, slaagt de grief.
2.       Wat de vreemdeling verder in haar eerste, derde en vierde grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 26 oktober 2017 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 maart 2019 in zaak nr. NL17.12687;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 26 oktober 2017, […];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.136,00 (zegge: tweeduizend honderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Yildiz
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2021
594-596.