ECLI:NL:RVS:2021:1030
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- J.J. van Eck
- H.J.M. Baldinger
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en vernietiging eerdere uitspraak rechtbank
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 26 oktober 2017 afgewezen. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdeling op 12 maart 2019 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.E. Muller, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 12 mei 2021 uitspraak gedaan. De vreemdeling klaagde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de werkinstructie 2018/10 geen beleidswijziging was en dat de staatssecretaris de afwijzing deugdelijk had gemotiveerd. De Afdeling oordeelde dat het asielrelaas van de vreemdeling in belangrijke mate samenhangt met dat van haar echtgenoot, wiens hoger beroep eerder gegrond was verklaard. Dit leidde tot de conclusie dat de grief van de vreemdeling slaagde.
De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.136,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij de voorzitter, mr. H.G. Sevenster, en de leden mr. J.J. van Eck en mr. H.J.M. Baldinger aanwezig waren, evenals griffier mr. S. Yildiz.