BIJLAGE
Wet op het Onderwijstoezicht
1. De inspectie heeft de volgende taken:
1°.de naleving van de bij of krachtens een onderwijswet gegeven voorschriften,
2°.de naleving van de bij of krachtens de Wet kinderopvang gegeven voorschriften, voor zover het betreft de voorschoolse educatie op kindercentra,
1°.de ontwikkeling, in het bijzonder van de kwaliteit, van het onderwijs aan en het bestuur van instellingen als bedoeld in de onderwijswetten met uitzondering van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek voor zover het niet betreft het onderzoek bedoeld in artikel 12a, derde lid,
2°.de kwaliteit van de uitoefening van de taken van de samenwerkingsverbanden,
3°.de kwaliteit van de uitoefening van de taken van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, en
4°.de ontwikkeling, in het bijzonder van de kwaliteit, van het stelsel van hoger onderwijs, met inbegrip van het stelsel van accreditatie, bedoeld in artikel 1.1, onderdelen q, r en s, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
c. het beoordelen en bevorderen van de financiële rechtmatigheid door in ieder geval het verrichten van onderzoek naar de rechtmatige verkrijging van de bekostiging, naar de controlerapporten van de door het bestuur aangewezen accountant, naar de rechtmatigheid van de bestedingen en naar de rechtmatigheid van het financieel beheer, alsmede het beoordelen en bevorderen van de financiële doelmatigheid en het bevorderen van de financiële continuïteit van de bekostigde instellingen, de samenwerkingsverbanden en de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven,
d. het rapporteren over de ontwikkeling van, in bijzonder van de kwaliteit van, het onderwijs en over de uitoefening van de taken door de instellingen, de samenwerkingsverbanden en de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, in het bijzonder over de kwaliteit daarvan, en
e. het verrichten van andere bij of krachtens de wet aan de inspectie opgedragen taken.
2. Onze Minister kan de inspectie mandaat verlenen om:
a. de bekostiging voor ten hoogste vijftien procent in te houden of geheel of gedeeltelijk op te schorten, op grond van artikel 164 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 129 van de Wet primair onderwijs BES, artikel 146 van de Wet op de expertisecentra, artikel 104 van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 184 van de Wet voortgezet onderwijs BES, artikel 11.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 10.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES of artikel 15.1 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
b. een subsidie lager vast te stellen, te wijzigen, of gedeeltelijk in te trekken of terug te vorderen op grond van de afdelingen 4.2.5 tot en met 4.2.7 van de Algemene wet bestuursrecht;
c. bij of krachtens de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs BES of de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek correcties aan te brengen of bedragen in mindering te brengen op de bekostiging;
d. voor zover het niet de enige opleiding in zijn soort betreft, een waarschuwing als bedoeld in de artikelen 6.1.5, 6.1.5b, 6.2.3, 6.2.3b en 6.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de artikelen 6.2.3, 6.2.4 en 6.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES te geven, of een besluit als bedoeld in de artikelen 6.1.4, 6.1.5b, 6.2.2, 6.2.3b en 6.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de artikelen 6.2.1, 6.2.4 en 6.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES te nemen;
e. de bestuurlijke boete op te leggen, bedoeld in artikel 27 van de Leerplichtwet 1969 en in artikel 15.7 tot en met 15.9 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; of
f. te beslissen op een tegen een besluit als bedoeld in de onderdelen a tot en met e ingediend bezwaarschrift.
Artikel 15. Specifiek onderzoek basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs
2. Artikel 11, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing. De artikelen 20 en 21 zijn van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard of omvang van het onderzoek zich tegen openbare rapportage verzet.
Artikel 20. Vaststelling van inspectierapporten
1. De inspectie legt haar oordelen en bevindingen naar aanleiding van een onderzoek als bedoeld in artikel 11, dan wel artikel 12a, vast in een inspectierapport. In het inspectierapport wordt onderscheid aangebracht tussen oordelen op grond van de in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, bedoelde taak en bevindingen op grond van de in artikel, eerste lid, onderdeel b, bedoelde taak.
6. Het inspectierapport waarin de inspectie tot het oordeel komt dat de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak is, als bedoeld in artikel 10a, eerste of vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 19a van de Wet op de expertisecentra en artikel 23a1, eerste of vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs geldt na vaststelling als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 21. Openbaarmaking van inspectierapporten
1. De inspectie maakt een inspectierapport in de vijfde week na vaststelling daarvan openbaar.
Wet op het voortgezet onderwijs
Artikel 23a1. Zeer zwak onderwijs
1. De kwaliteit van het onderwijs is zeer zwak indien de leerresultaten van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het hoger algemeen voortgezet onderwijs, het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, het voorbereidend beroepsonderwijs, het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs in de theoretische leerweg en de gemengde leerweg, het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs in de basisberoepsgerichte leerweg dan wel het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs in de kaderberoepsgerichte leerweg ernstig en langdurig tekortschieten en het bevoegd gezag in verband met dit tekortschieten eveneens tekortschiet in de naleving van een of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften. Het bevoegd gezag voldoet in elk geval niet aan de wettelijke opdracht om zorg te dragen voor de kwaliteit van het onderwijs, bedoeld in artikel 23a, indien de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak is.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop leerresultaten worden gemeten. Voorts wordt de normering, bedoeld in het tweede lid, bepaald en de aard en het aantal van de gegevens die ten minste beschikbaar moeten zijn.
Artikel 27. Toelating, verwijdering, voorwaardelijke bevordering; verblijfsduur praktijkonderwijs
1. Het bevoegd gezag beslist over de toelating van leerlingen, met inachtneming van deze paragraaf. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor elke soort van scholen of voor aan scholen als bedoeld in artikel 10a verzorgde profielen voorwaarden voor de toelating en voorschriften omtrent verwijdering en voorwaardelijke bevordering worden vastgesteld. De algemene maatregel van bestuur bedoeld in de tweede volzin houdt in elk geval voorschriften in met betrekking tot de voorwaarden voor de toelating tot de scholen, bedoeld in de artikelen 7, 8, 9 en 10a. Definitieve verwijdering van een leerling waarop de Leerplichtwet 1969 van toepassing is, vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorggedragen dat een andere school, een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969 bereid is de leerling toe te laten.
1a. Voor het volgen van een vorm van onderwijs als onderscheiden in artikel 5 aan een school wordt uitsluitend als leerling toegelaten degene waarvan de ouders, voogden of verzorgers aantonen, dan wel, indien hij meerderjarig en handelingsbekwaam is, degene die aantoont dat hij:
a. de Nederlandse nationaliteit bezit of op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander wordt behandeld,
b. vreemdeling is en jonger is dan 18 jaar op de eerste schooldag waarop de vorm van voortgezet onderwijs als onderscheiden in artikel 5 begint waarvoor voor de eerste maal toelating wordt gewenst,
c. vreemdeling is, 18 jaar of ouder is op de eerste schooldag waarop de vorm van voortgezet onderwijs als onderscheiden in artikel 5 begint waarvoor voor de eerste maal toelating wordt gewenst en op die dag rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, of
d. vreemdeling is, niet meer voldoet aan een van de voorwaarden, genoemd onder b of c, en eerder in overeenstemming met een van die onderdelen voor een vorm van voortgezet onderwijs als onderscheiden in artikel 5 is toegelaten tot een school, welke vorm van voortgezet onderwijs nog steeds wordt gevolgd en nog niet is voltooid.
1b. Indien na de toelating tot de school blijkt dat deze op welke grond dan ook niet in overeenstemming met lid 1a heeft plaatsgevonden, wordt de leerling onmiddellijk verwijderd.
1c. De toelating van de leerling wordt gebaseerd op het schooladvies, bedoeld in artikel 42, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs of artikel 43, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra.
2. De toelating wordt niet afhankelijk gesteld van een andere dan een bij of krachtens de wet geregelde bijdrage.
2a. De aanmelding van leerlingen voor toelating geschiedt schriftelijk. De ouders doen de aanmelding zo mogelijk ten minste 10 weken voor de datum waarop toelating wordt gevraagd en geven bij de aanmelding aan bij welke school of scholen eveneens om toelating is verzocht.
2b. Het bevoegd gezag beoordeelt of de aanmelding een leerling betreft die extra ondersteuning behoeft. Hiertoe kan het bevoegd gezag de ouders verzoeken gegevens te overleggen betreffende stoornissen of handicaps van de leerling of beperkingen in de onderwijsparticipatie. Onder extra ondersteuning wordt niet verstaan ondersteuning ter bevordering van de beheersing van de Nederlandse taal met het oog op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden.
2c. Indien de toelating van een leerling die extra ondersteuning behoeft, wordt geweigerd, vindt de weigering niet plaats dan nadat het bevoegd gezag er, na overleg met de ouders en met inachtneming van de ondersteuningsbehoefte van de leerling en de schoolondersteuningsprofielen van de betrokken scholen, voor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. Onder andere school kan ook worden verstaan een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra of een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969.
2d. De leden 2b en 2c zijn niet van toepassing:
a. indien op de school waar de leerling is aangemeld geen plaatsruimte beschikbaar is, of
b. indien het bevoegd gezag de ouders bij de aanmelding verzoekt te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen respecteren dan wel te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen onderschrijven, en de ouders dit weigeren te verklaren, of
c. indien de leerling niet voldoet aan de voorwaarden voor toelating gesteld bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid.
2e. Het bevoegd gezag neemt de beslissing over toelating van een leerling zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 6 weken na ontvangst van de aanmelding. Indien de beslissing, bedoeld in de vorige volzin, niet binnen 6 weken kan worden gegeven, deelt het bevoegd gezag dit aan de ouders mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden gezien, welke termijn ten hoogste 4 weken bedraagt.
4. Op bezwaarschriften tegen beslissingen over toelating of verwijdering van leerlingen, beslist het bevoegd gezag, voor zover het een bevoegd gezag van een openbare school betreft in afwijking van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht, binnen 4 weken na ontvangst van het bezwaarschrift, doch niet eerder dan nadat de leerling en, indien deze jonger is dan 18 jaar, ook diens ouders, voogden of verzorgers, in de gelegenheid is, respectievelijk zijn gesteld, te worden gehoord en kennis heeft, respectievelijk hebben kunnen nemen van de op die beslissingen betrekking hebbende adviezen of rapporten.
Artikel 27c. Tijdelijke geschillencommissie toelating en verwijdering
1. Er is tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een landelijke commissie voor geschillen waarbij elke school, school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra is aangesloten.
2. De commissie neemt kennis van geschillen tussen ouders en bevoegd gezag van een school die ontstaan bij de toepassing van:
a. artikel 26, eerste, tweede en vijfde lid, en
b. artikel 27, eerste lid, vierde volzin en de leden 2b, 2c en 2d.
Artikel 103c. Verwerking gegevens door Onze Minister
(vervallen per 1 juli 2020)
1. Onze Minister neemt de door het bevoegd gezag verstrekte persoonsgebonden nummers en andere gegevens, bedoeld in artikel 103b, tweede en achtste lid, op in het basisregister onderwijs, nadat hij deze gegevens heeft getoetst aan de juistheid en volledigheid. Onze Minister verstrekt de gegevens, inclusief de gegevens, bedoeld in artikel 24c, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op het onderwijstoezicht, zoals hij voornemens is die gegevens in het basisregister onderwijs op te nemen, aan het bevoegd gezag. Onverminderd artikel 103d, tweede lid, kan Onze Minister de door het bevoegd gezag verstrekte gegevens uitsluitend met instemming van het bevoegd gezag wijzigen.
2. Het bevoegd gezag verstrekt Onze Minister alle inlichtingen die hij nodig acht voor de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid. Het bevoegd gezag werkt eraan mee dat de in het basisregister opgenomen gegevens juist en volledig zijn.
Artikel 104. Inhouding bekostiging
1. Indien het bevoegd gezag van een school dan wel het samenwerkingsverband in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens deze wet, waaronder tevens wordt verstaan het niet opvolgen van een aanwijzing als bedoeld in artikel 103g, kan Onze Minister bepalen dat de bekostiging, voorschotten daaronder begrepen, geheel of gedeeltelijk wordt ingehouden dan wel opgeschort.
3. Onze Minister kent de bekostiging wederom toe, indien blijkt dat de reden voor de toepassing van het eerste of tweede lid is vervallen.
Artikel 2. Toelating algemeen
1. Het bevoegd gezag kan bepalen dat de in artikel 27, eerste lid, van de wet bedoelde bevoegdheid tot toelating onder zijn verantwoordelijkheid wordt uitgeoefend door een door het bevoegd gezag in te stellen toelatingscommissie.
2. Het bevoegd gezag regelt de werkzaamheden, omvang en samenstelling van de in het eerste lid bedoelde toelatingscommissie en kan de uitoefening van de bevoegdheid door de commissie nader regelen.
Artikel 14. Definitieve verwijdering
1. Het bevoegd gezag kan besluiten tot definitieve verwijdering van een leerling nadat deze en, indien de leerling nog niet de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt, ook diens ouders, voogden of verzorgers, in de gelegenheid is onderscheidenlijk zijn gesteld hierover te worden gehoord. Een leerling wordt op grond van onvoldoende vorderingen niet in de loop van een schooljaar verwijderd.
2. Definitieve verwijdering van een leerplichtige leerling geschiedt slechts na overleg met de inspectie. Hangende dit overleg kan de leerling worden geschorst. Het overleg strekt er mede toe, na te gaan op welke andere wijze de betrokken leerling onderwijs zal kunnen volgen.
3. Het bevoegd gezag stelt de inspectie van een definitieve verwijdering schriftelijk en met opgave van redenen in kennis.
Artikel 15. Beslistermijn bij bezwaar
1. De besluiten tot weigering van de toelating van een kandidaat-leerling of tot definitieve verwijdering van een leerling worden schriftelijk en met opgave van redenen aan de leerling en, indien deze nog niet de leeftijd van 21 jaren heeft bereikt, ook aan diens ouders, voogden of verzorgers, bekendgemaakt, waarbij tevens de inhoud van het tweede lid wordt vermeld.
2. Binnen zes weken na de bekendmaking kunnen belanghebbenden bezwaar maken bij het bevoegd gezag.
Beleidsregel financiële sancties bij bekostigde onderwijsinstellingen
1. Bij het niet naleven van wettelijke voorschriften schort de minister maandelijks 15 procent van een twaalfde deel van de bekostiging voor het desbetreffende studie-, school- of kalenderjaar op.