ECLI:NL:RVS:2020:979
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf
Op 1 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een vreemdelingenzaak. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 17 mei 2017 een aanvraag van vreemdelingen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen. Na een bezwaarprocedure had de staatssecretaris op 29 augustus 2019 het bezwaar van de vreemdelingen opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag had op 4 maart 2020 het beroep van de vreemdelingen gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,00 per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 10.000,00.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitspraak van de rechtbank niet zonder meer vereist dat de staatssecretaris de gevraagde mvv moet verlenen en dat de uitvoering van de uitspraak geen onomkeerbare gevolgen heeft.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de staatssecretaris afgewezen en hem veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, tot een bedrag van € 525,00, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.