ECLI:NL:RVS:2020:963

Raad van State

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
201905725/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inschrijving en tenaamstelling van een voertuig in het kentekenregister na afwijzing door de RDW

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de RDW tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank de afwijzing van een aanvraag voor inschrijving en tenaamstelling van een voertuig door de RDW had vernietigd. De aanvraag was ingediend door [wederpartij] voor een camper van het merk Fleetwood, model Bounder, die op 3 juni 2015 was aangeboden voor keuring. De RDW had de aanvraag afgewezen omdat het voertuig breder was dan op het Duitse kentekenbewijs vermeld stond. De rechtbank had overwogen dat de RDW het voertuig niet had mogen afkeuren zonder dat er aanwijzingen waren dat het voertuig een gevaar voor de verkeersveiligheid vormde. De rechtbank baseerde zich op een arrest van het Hof van Justitie van de EU, waarin werd gesteld dat een voertuig alleen aan een controle mag worden onderworpen als er aanwijzingen zijn dat het een gevaar vormt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de RDW gerechtigd was om het voertuig te controleren, gezien de discrepantie tussen de breedte op het kentekenbewijs en de feitelijke breedte van het voertuig. De RDW had vastgesteld dat het voertuig bij de eerste keuring een breedte van 2770 mm had, terwijl het kentekenbewijs een breedte van 2055 mm vermeldde. Na een tweede keuring op 8 juni 2015, waarbij de breedte was gereduceerd tot 2570 mm, bleef de RDW van mening dat het voertuig niet voldeed aan de nationale toelatingseisen.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van de RDW ongegrond. De RDW was niet verplicht om het Duitse kentekenbewijs te erkennen, gezien de onjuistheid van de gegevens. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de RDW moest de inschrijving van het voertuig in het kentekenregister ongedaan maken. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201905725/1/A2.
Datum uitspraak: 1 april 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 juni 2019 in zaak nr. 16/707 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de RDW.
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2015 heeft de RDW een aanvraag van [wederpartij] voor inschrijving en tenaamstelling in het kentekenregister van een voertuig voorzien van het voertuigidentificatienummer […], afgewezen.
Bij besluit van 1 maart 2016 heeft de RDW het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juni 2019 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 maart 2016 vernietigd, het besluit van 15 oktober 2015 herroepen, zelf in de zaak voorzien zoals in de overwegingen is weergegeven en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2020, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. B. Weenink, is verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het wettelijk kader van deze uitspraak wordt gevormd door de wegenverkeerswetgeving. De belangrijkste toepasselijke bepalingen van nationaal en Europees recht zijn opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [ wederpartij] heeft bij de RDW een aanvraag ingediend voor inschrijving en tenaamstelling in het kentekenregister van een camper van het merk Fleetwood, model Bounder. Dit voertuig is door [wederpartij] op 3 juni 2015 aangeboden aan een RDW-keuringsstation onder overlegging van een keuringsrapport van 13 februari 2015 en een Duits kentekenbewijs van 18 september 2014 voor het kenteken […]. Op dit kentekenbewijs is een breedte van het voertuig vermeld van 2055 mm. De RDW heeft visueel geconstateerd dat het voertuig breder was dan op het kentekenbewijs vermeld stond. Vervolgens heeft de RDW een meting gedaan en geconstateerd dat het voertuig 2770 mm breed was. Op 8 juni 2015 is het voertuig opnieuw aangeboden aan een RDW-keuringsstation nadat [wederpartij] het voertuig in breedte had gereduceerd. De RDW heeft de breedte ditmaal vastgesteld op 2570 mm.
Bij het besluit van 15 oktober 2015, zoals gehandhaafd bij het besluit van 1 maart 2016, heeft de RDW de aanvraag van [wederpartij] voor inschrijving en tenaamstelling in het kentekenregister van het voertuig, afgewezen. De RDW heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het op 8 juni 2015 aangeboden voertuig breder is dan de nationale toelatingseis voorschrijft.
Oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank heeft, alvorens tot een uitspraak te komen, het arrest van het Hof van Justitie (Hof) van 24 januari 2019 (RDW e.a., C-326/17, ECLI:EU:C:2019:59) afgewacht, waarin vier door de Afdeling gestelde prejudiciële vragen zijn beantwoord. De rechtbank heeft overwogen dat voor de onderhavige zaak vooral vraag 4 van belang is. Deze vraag houdt in of artikel 24, zesde lid, van Richtlijn 2007/46/EG aldus moet worden uitgelegd dat het op grond daarvan is toegestaan om een in een lidstaat ingeschreven voertuig aan een technische controle te onderwerpen wanneer het wordt gepresenteerd voor een nieuwe inschrijving in een andere lidstaat. Volgens het Hof moet artikel 24, zesde lid, van Richtlijn 2007/46/EG aldus worden uitgelegd dat de daarin vervatte regeling niet van toepassing is op een tweedehandsvoertuig dat reeds was ingeschreven in een lidstaat, wanneer dat voertuig op basis van artikel 4 van Richtlijn 1999/37/EG bij de ter zake bevoegde autoriteit van een andere lidstaat wordt aangeboden voor een nieuwe inschrijving ervan. Indien er echter aanwijzingen bestaan dat dit voertuig een gevaar voor de verkeersveiligheid vormt, mag deze autoriteit krachtens artikel 5, onder a), van Richtlijn 2009/40/EG eisen dat dit voertuig vóór inschrijving ervan aan een controle wordt onderworpen.
4. Uit voornoemd arrest van het Hof volgt volgens de rechtbank dat alleen als de verkeersveiligheid in gevaar is, het voertuig voorafgaande aan een nieuwe inschrijving aan een controle wordt onderworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat pas bij de fysieke keuring - en de vergelijking van het voertuig met het door de Duitse autoriteiten afgegeven kentekenbewijs - aan het licht is gekomen dat de camper ongeveer een halve meter breder was dan op het kentekenbewijs was aangegeven. Deze aanwijzingen waren niet op voorhand bij de RDW bekend. Het betrof een standaardcontrole, terwijl de rechtbank uit het arrest van het Hof juist begrijpt dat een dergelijke controle alleen is toegestaan als er op voorhand aanwijzingen zijn dat het voertuig een gevaar vormt voor de verkeersveiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat die aanwijzingen er niet waren en dat er op zichzelf geen aanleiding was om het voertuig aan een controle te onderwerpen. Dat het enkele aanschouwen van de camper al duidelijk maakt dat de feitelijke breedte van het voertuig afwijkt van de breedte op het kentekenbewijs, brengt nog niet met zich dat het voertuig een gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert. Dit betekent dat de RDW het kentekenbewijs, zoals dat door de Duitse autoriteiten was afgegeven, had moeten erkennen.
Hoger beroep
5. De RDW is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit het arrest van het Hof van 24 januari 2019 (ECLI:EU:C:2019:59) volgt dat alleen in het geval dat er gevaar voor de verkeersveiligheid bestaat een voertuig vóór een nieuwe inschrijving aan controle wordt onderworpen. De rechtbank is eraan voorbijgegaan dat in dit geval een voertuig werd aangeboden vanuit Duitsland waarbij een Duits kentekenbewijs is overgelegd waarop een foutief gegeven stond vermeld. Op grond van voornoemde uitspraak van het Hof dient in de eerste plaats beoordeeld te worden of het eerder afgegeven Duitse kentekenbewijs overeenkomt met het voertuig dat werd aangeboden teneinde te verzekeren dat de verkeersveiligheidsvereisten in acht zijn genomen. In dit geval was er een evident onjuist gegeven opgenomen op het Duitse kentekenbewijs waardoor het Duitse kentekenbewijs niet erkend hoefde te worden, aldus de RDW, die daarbij wijst op punt 59 van de uitspraak van het Hof en op de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1943).
5.1. Verder voert de RDW aan dat de rechtbank er ten onrechte van uitgaat dat er geen aanwijzingen bestaan dat het op 3 juni 2015 aangeboden voertuig met een breedte van 2770 mm een gevaar voor de verkeersveiligheid vormt. Die aanwijzing is er wel, nu het voertuig te breed is en niet voldoet aan de permanente eis van artikel 5.2.6 van de Regeling voertuigen, te weten een maximale breedte van 2550 mm, aldus de RDW.
6. In deze zaak staat centraal de betekenis van een door een andere lidstaat voor een voertuig afgegeven kentekenbewijs, bij het afgeven van een Nederlands kentekenbewijs voor dat voertuig door de RDW. De rechtsvraag die moet worden beantwoord is of de RDW gehouden is het door de Duitse autoriteiten afgegeven kentekenbewijs te erkennen en daarom de aanvraag van [wederpartij] had moeten inwilligen.
6.1. Op grond van artikel 4 van Richtlijn 1999/37/EG (de Kentekenbewijzenrichtlijn) wordt een door een lidstaat afgegeven kentekenbewijs door de overige lidstaten erkend voor identificatie van het voertuig en voor de nieuwe inschrijving in een andere lidstaat. Het Hof heeft in punt 48 en 49 van zijn arrest van 24 januari 2019 (ECLI:EU:C:2019:59), onder verwijzing naar zijn eerdere arrest van 20 september 2017 (ECLI:EU:C:2007:531), overwogen dat een lidstaat een eerder in een andere lidstaat geregistreerd voertuig vóór inschrijving mag identificeren en daartoe mag vereisen dat het voertuig wordt gepresenteerd en materieel wordt gecontroleerd teneinde te verifiëren of dat voertuig daadwerkelijk aanwezig is op zijn grondgebied en overeenkomt met de op het kentekenbewijs vermelde gegevens. Een dergelijke presentatie is door het Hof aangemerkt als een eenvoudige administratieve formaliteit die geen extra controle inhoudt maar inherent is aan de afhandeling van de inschrijvingsaanvraag en aan het verloop van de procedure.
6.2. Gelet hierop mocht de RDW de gepresenteerde camper van [wederpartij] controleren om te verifiëren of de camper hetzelfde voertuig betrof als op het Duitse kentekenbewijs stond vermeld. Niet in geschil is dat het kentekenbewijs dat is overgelegd bij de eerste keuring op 3 juni 2015 een breedte van de camper vermeldde van 2055 mm. De keuringsmedewerker heeft visueel geconstateerd dat de door [wederpartij] aangeboden camper aanmerkelijk breder was dan op het kentekenbewijs stond vermeld. De keuringsmedewerker is de camper toen gaan opmeten en kwam uit op een breedte van 2770 mm. Gezien de gerezen twijfel over de breedte van het aangeboden voertuig in relatie tot het overgelegde kentekenbewijs was het, anders dan de rechtbank heeft overwogen, gerechtvaardigd om een meting te doen. Na deze keuring heeft [wederpartij] de camper in breedte gereduceerd en op 8 juni 2015 opnieuw aangeboden bij hetzelfde keuringsstation. De keuringsmedewerker heeft het voertuig, gezien de constateringen tijdens de eerste keuring, wederom opgemeten en geconstateerd dat het voertuig 2570 mm breed is.
Gelet op het voorgaande was de breedte die was vermeld in het Duitse kentekenbewijs dat bij de keuring was overgelegd, evident onjuist. De RDW hoefde daarom niet zonder meer uit te gaan van dat kentekenbewijs. De RDW heeft in dat verband terecht gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1943. Omdat het door [wederpartij] op 8 juni 2015 aangeboden voertuig breder was dan de nationale toelatingseis voorschrijft - waarbij de RDW ter zitting heeft bevestigd dat daarbij wordt uitgegaan van 2550 mm - heeft de RDW de aanvraag van [wederpartij] terecht afgewezen. Dat [wederpartij] in bezwaar een nieuw Duits kentekenbewijs van 1 juli 2015 heeft overgelegd waarin een breedte van 2550 mm is vermeld, heeft de RDW terecht niet van betekenis geacht. Daargelaten dat niet duidelijk is hoe de afgifte van dat kentekenbewijs tot stand is gekomen, dateert dit gegeven van na de keuring op 8 juni 2015 en komt het niet overeen met de werkelijke breedte van het voertuig die de RDW toen heeft gemeten, te weten 2570 mm, waarvan in deze procedure moet worden uitgegaan. [wederpartij] heeft niet gesteld de breedte van het voertuig nadien verder te hebben teruggebracht.
Het onder 5 weergegeven betoog slaagt. Wat de RDW verder heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
Conclusie
7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartij] ingestelde beroep tegen het besluit van 1 maart 2016 ongegrond verklaren. Dit betekent dat de weigering van de inschrijving van het voertuig in het Nederlandse kentekenregister in stand blijft. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de RDW het voertuig dient in te schrijven in het Nederlandse kentekenregister. De RDW moest daarbij alle aspecten ten aanzien van inschrijving en tenaamstelling regelen. De RDW heeft uitvoering aan de uitspraak van de rechtbank gegeven door inschrijving van het voertuig van [wederpartij] in het kentekenregister met daarbij de aantekening ‘verbod voor het rijden over de weg’. Nu de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, zal de RDW de uitvoering die hij aan die uitspraak heeft gegeven ongedaan moeten maken.
[wederpartij] kan desgewenst, indien zij meent dat aan alle eisen wordt voldaan, een nieuwe aanvraag doen voor inschrijving en tenaamstelling van het voertuig onder overlegging van het nieuwe Duitse kentekenbewijs van 1 juli 2015.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 juni 2019 in zaak nr. 16/707;
III. verklaart het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 1 maart 2016 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2020
18-921.
Bijlage: wettelijk kader
Richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen (de Kentekenbewijzenrichtlijn)
Artikel 4
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt het door een lidstaat afgegeven kentekenbewijs door de overige lidstaten erkend voor de identificatie van het voertuig in het internationale wegverkeer en voor de nieuwe inschrijving ervan in een andere lidstaat.
Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (Kaderrichtlijn)
Artikel 24
De geldigheid van een individuele goedkeuring is beperkt tot het grondgebied van de lidstaat die de goedkeuring heeft verleend.
Wanneer een aanvrager een voertuig waarvoor een individuele goedkeuring is verleend, in een andere lidstaat wenst te verkopen, te registreren of in het verkeer te brengen, verstrekt de lidstaat die de goedkeuring heeft verleend, de aanvrager op diens verzoek een verklaring met de technische voorschriften volgens welke het voertuig is goedgekeurd.
Met betrekking tot een voertuig waarvoor een lidstaat een individuele goedkeuring heeft verleend overeenkomstig de bepalingen van dit artikel, staat een andere lidstaat de verkoop, de registratie of het in het verkeer brengen ervan toe, tenzij die lidstaat redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de technische voorschriften volgens welke het voertuig is goedgekeurd, niet gelijkwaardig zijn aan zijn eigen technische voorschriften.
Richtlijn 2009/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (Herschikking)
Artikel 5
Niettegenstaande het bepaalde in de bijlagen I en II kunnen de lidstaten:
a. a) de datum van de eerste verplichte technische controle vervroegen en in voorkomend geval eisen dat het voertuig aan een controle wordt onderworpen alvorens het wordt geregistreerd.
Regeling voertuigen
Artikel 3.7
1. Voertuigen van de voertuigcategorieën L, M, N, O, T, C, R en S moeten voor het verkrijgen van een individuele goedkeuring voldoen aan bijlage IV bij deze regeling.
2. In afwijking van het eerste lid, mogen voertuigen met de voertuigclassificatie M1 of N1 die in grote series worden geproduceerd in of voor derde landen en niet of niet langer dan zes maanden zijn geregistreerd, voldoen aan bijlage IV, deel I, aanhangsel 2, bij richtlijn 2007/46/EG.
3. Met uitzondering van de permanente eisen, stelt de Dienst Wegverkeer de wijze van keuren vast van de in bijlage IV bij deze regeling opgenomen eisen, met inbegrip van alternatieve voorschriften.
Artikel 5.2.6
Artikel 3 van Bijlage IV bij de Regeling voertuigen
1. Voertuigen met de voertuigclassificatie M1, N1 tot en met N3, of O1 tot en met O4 met een datum van eerste toelating van na 31 december 1997 doch vóór 29 april 2009, moeten voor het verkrijgen van een individuele goedkeuring voor toelating tot het verkeer op de weg voldoen aan de voor het voertuig gestelde:
a. toelatingseisen, zoals die eisen luidden op de datum van eerste toelating van het voertuig, met uitzondering van de eisen gesteld met betrekking tot zijdelingse afscherming na de voorste achteras aan voertuigen van de voertuigcategorieën N en O; en
b. permanente eisen.
[…].