Uitspraak
Datum uitspraak: 1 april 2020
Raad van State
In deze zaak gaat het om de toekenning van een digitale bezoekersregeling voor parkeren in de Lichtstraat in Eindhoven. De appellante, een bewoner van het wooncomplex De Ridder, had op 9 maart 2018 een aanvraag ingediend voor een bezoekerspas, maar deze werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven. De reden voor de afwijzing was dat volgens het Aanwijsbesluit en het uitwerkingsbesluit parkeren van oktober 2018 geen vergunningen of ontheffingen worden uitgegeven in de Lichtstraat. De rechtbank Oost-Brabant oordeelde dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom bewoners van De Ridder niet in aanmerking kwamen voor een bezoekerspas, terwijl bewoners van de Ventoseflat, die zich op ongeveer 300 meter afstand bevindt, dat wel konden.
Het college voerde aan dat het parkeerbeleid gericht is op het stimuleren van ander vervoer dan de auto en dat bewoners van de Ventoseflat geen parkeergelegenheid op eigen terrein hebben, terwijl De Ridder dat wel heeft. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college een onderscheid mag maken tussen de bewoners van beide complexen, omdat hun situaties niet gelijk zijn. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellante ongegrond. Tevens werd het besluit van het college van 25 juni 2019, waarbij aan de appellante alsnog een bezoekerspas was verleend, vernietigd, omdat dit besluit zijn grondslag had verloren door de vernietiging van de eerdere uitspraak.
De uitspraak benadrukt het belang van het parkeerbeleid en de noodzaak om voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te hebben bij nieuwe bouwprojecten. De Afdeling concludeerde dat het college voldoende had gemotiveerd waarom bewoners van de Ventoseflat wel en bewoners van De Ridder niet in aanmerking komen voor een bezoekerspas.