ECLI:NL:RVS:2020:911
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen besluit staatssecretaris inzake verblijfsvergunning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 26 februari 2019 een aanvraag van de vreemdeling om wijziging van de beperking van een aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingewilligd. Echter, op 8 augustus 2019 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar van de vreemdeling tegen dit besluit ongegrond. De vreemdeling ging hiertegen in beroep bij de rechtbank Den Haag, die op 29 januari 2020 de zaak ongegrond verklaarde. De vreemdeling stelde vervolgens hoger beroep in tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat het hoger beroep niet gericht is tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdeling niet heeft toegelicht waarom hij deze uitspraak onjuist acht. Hierdoor kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel vellen over het hoger beroep, zoals vereist onder artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. De staatssecretaris wordt niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van M.E. van Laar LLM, griffier. De uitspraak vond plaats in het openbaar op 1 april 2020.