ECLI:NL:RVS:2020:895
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de vreemdeling, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend, een verzoek gedaan om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 31 oktober 2019 besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 6 maart 2020 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden overgedragen voordat er op het hoger beroep was beslist.
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 1 april 2020 uitspraak gedaan. De rechter heeft geoordeeld dat de vreemdeling recht heeft op een voorlopige voorziening. Dit houdt in dat de vreemdeling niet mag worden overgedragen totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn ontstaan in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening. De kosten zijn vastgesteld op € 525,00, te betalen aan de rechtsbijstandverlener van de vreemdeling.
De uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, die als voorzieningenrechter optrad, en mr. A.M. van Meurs-Heuvel, die als griffier fungeerde. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 april 2020.