ECLI:NL:RVS:2020:823

Raad van State

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
202001027/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de niet-in behandeling name van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 7 februari 2020. De rechtbank had de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, nadat de staatssecretaris deze aanvraag niet in behandeling had genomen. De staatssecretaris had zich beroepen op de Dublinverordening, waarbij België verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De vreemdeling had echter niet aangetoond dat de Belgische autoriteiten hun verdragsverplichtingen niet zouden nakomen, wat de staatssecretaris als reden aanvoerde voor zijn besluit.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De rechtbank had volgens de Raad ten onrechte geoordeeld dat de staatssecretaris niet zorgvuldig had onderzocht of de vreemdeling aannemelijk had gemaakt dat de Belgische autoriteiten hun verplichtingen niet zouden nakomen. De vreemdeling had de uitspraak van de Raad voor de Vreemdelingenbetwistingen niet overgelegd en had ook op andere manieren niet aangetoond dat de staatssecretaris ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel was uitgegaan.

De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op 25 maart 2020.

Uitspraak

202001027/1/V3.
Datum uitspraak: 25 maart 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 7 februari 2020 in zaak nr. NL19.28295 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 7 februari 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De staatssecretaris heeft de aanvraag van de vreemdeling niet in behandeling genomen, omdat volgens de staatssecretaris België op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Het hoger beroep gaat over de vraag of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat de staatssecretaris bij die lidstaat ten onrechte is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, door zich te beroepen op de uitspraak van de Raad voor de Vreemdelingenbetwistingen (hierna: de RvV) van 3 juli 2019 over de weigering van een verzoek om internationale bescherming in België.
2.    De staatssecretaris klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet zorgvuldig heeft onderzocht of de vreemdeling met de uitspraak van de RvV aannemelijk heeft gemaakt dat de Belgische autoriteiten hun verdragsverplichtingen niet zullen nakomen. Daarmee heeft zij volgens hem niet onderkend dat de vreemdeling de uitspraak van de RvV niet heeft overgelegd en hij de weigering van het verzoek om internationale bescherming heeft betrokken bij het nemen van het besluit.
3.    Vast staat dat de vreemdeling de uitspraak van de RvV niet heeft overgelegd. Ook heeft hij niet op andere wijze aannemelijk gemaakt dat de staatssecretaris bij België ten onrechte is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarom heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling de mogelijkheid heeft tegen een weigering van een verzoek om internationale bescherming in België een rechtsmiddel in te stellen zoals vermeldt in het besluit. De rechtbank heeft de staatssecretaris dus ten onrechte verplicht nader onderzoek te doen naar de uitspraak van de RvV. De grief slaagt.
4.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 7 februari 2020 in zaak nr. NL19.28295;
III.    verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Laar
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2020
279.