ECLI:NL:RVS:2020:788

Raad van State

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
201905102/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en aansprakelijkheid bij verkeerd aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 25 januari 2019 een besluit genomen om spoedeisende bestuursdwang toe te passen. Dit besluit volgde op de constatering dat op 24 december 2018 huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 waren aangeboden. De kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00, zijn voor rekening van de appellant gesteld. De appellant, wonend te Den Haag, heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 24 mei 2019 ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant beroep ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 4 maart 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak de zaak behandeld. De appellant betwistte dat hij verantwoordelijk was voor het verkeerd aanbieden van de doos, die met zijn naam en adres was gelabeld. Hij stelde dat hij nooit zelf zijn huisvuil wegbrengt en dat dit door zijn schoonmaker of kinderen gebeurt. De Afdeling overwoog dat, volgens vaste rechtspraak, de persoon tot wie de afvalstoffen kunnen worden herleid, als overtreder kan worden aangemerkt, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt. De Afdeling concludeerde dat het college terecht had aangenomen dat de appellant de overtreder was, omdat de doos tot hem te herleiden was. De stelling van de appellant dat hij een sociaal betrokken burger is, was niet voldoende om aan te tonen dat hij of zijn vertegenwoordigers de doos niet verkeerd hadden aangeboden.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 18 maart 2020.

Uitspraak

201905102/1/R4.
Datum uitspraak: 18 maart 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2019 heeft het college zijn beslissing om op 24 december 2018 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 24 mei 2019 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2020, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Naghi-Zadeh, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 24 december 2018 is aangetroffen naast een papierbak ter hoogte van Koningin Emmakade 156 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn naam en adres op het adreslabel op de doos staan.
2.    [appellant] betwist dat hij de doos naast de papierbak heeft gezet. Hij stelt dat hij nooit zelf zijn huisvuil wegbrengt, maar dat zijn schoonmaker of zijn kinderen dat doen en dat ook zij de doos niet naast de papierbak hebben gezet. Hij wijst erop dat hij een sociaal betrokken burger is, die onder meer vrijwilligerswerk en een jaarlijkse schoonmaak in het Sunny Court park doet.
2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.
De overtreder is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en daarom als overtreder worden aangemerkt.
2.2.    Door het adreslabel is de doos tot [appellant] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die de doos onjuist heeft aangeboden.
Ook in het geval dat zijn schoonmaker of zijn kinderen de doos onjuist zouden hebben aangeboden, kan [appellant] als overtreder worden aangemerkt. In dat geval moet ervan worden uitgegaan dat zij de doos in opdracht van [appellant] hebben weggebracht, zodat het wegbrengen van de doos aan hem is toe te rekenen en hij verantwoordelijk kan worden gehouden voor het verkeerd aanbieden van de doos.
De door [appellant] gestelde omstandigheid dat hij een sociaal betrokken burger is, maakt niet aannemelijk dat hij, zijn schoonmaker of één van zijn kinderen niet degene is geweest die de doos naast de papierbak heeft geplaatst. Het college heeft hem dan ook terecht als overtreder aangemerkt.
Het betoog faalt.
3.    Het beroep is ongegrond.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Michiels    w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2020
687.