202001690/2/A3.
Datum uitspraak: 13 maart 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 6 maart 2020 in zaak nr. C10 592817 KGZA 20228 / 1560 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de burgemeester van Rotterdam.
Openbare zitting gehouden op 13 maart 2020 om 9:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter
griffier: mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken
Verschenen:
[verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde];
De burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S. van der Heide en mr. J.C. Avedissian.
Het hoger beroep richt zich tegen de mondelinge uitspraak van 6 maart 2020 van de rechtbank. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het geding betreft het besluit van de burgemeester van 6 maart 2020 tot oplegging van het huisverbod voor 10 dagen.
De voorzieningenrechter
wijst het verzoek af.
Daartoe overweegt zij het volgende.
De voorzieningenrechter kan in dit geval niet ook op de hoofdzaak beslissen omdat het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de rechtbank nog niet beschikbaar is.
Op 5 maart 2020 heeft een incident plaatsgevonden in de woning van de achterblijfster. Dat incident was naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter voldoende reden om een huisverbod aan [verzoeker] op te leggen. [verzoeker], die gemiddeld vijf van de zeven dagen per week in de woning van achterblijfster verblijft, beschikt daarnaast over een eigen huis waar hij gedurende het huisverbod woont. Het huisverbod verloopt over drie dagen. De gemachtigde van de burgemeester heeft ter zitting verklaard dat op dit moment nog niet duidelijk is of het huisverbod zal worden verlengd. Dat komt onder meer omdat Jeugdzorg haar nader onderzoek naar de situatie nog niet heeft afgerond. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de uitkomsten van dit onderzoek belangrijk zijn. Ook de belangen van de twee minderjarige kinderen moeten namelijk worden betrokken bij de afweging of het huisverbod eerder kan worden opgeheven. Anders dan [verzoeker] heeft gesteld, betekent het feit dat hij en de achterblijfster, naar zijn zeggen, allebei graag willen dat het huisverbod wordt opgeheven, dus niet zonder meer dat het huisverbod om die reden moet worden opgeheven. Voor zover [verzoeker] contact wil hebben met de twee kinderen, in het bijzonder tijdens activiteiten van het voetbalteam van de zoon, acht de voorzieningenrechter van belang dat de gemachtigde van de burgemeester ter zitting heeft verklaard dat dat onder begeleiding mogelijk is. [verzoeker] heeft verder geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waarom hij een dringend belang heeft bij een eerdere terugkeer naar het huis. Gezien deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat op dit moment onvoldoende zekerheid bestaat over de stabilisatie van de situatie. Bovendien ontbreekt een dringend belang bij het vandaag al opheffen van het huisverbod.
w.g. Van Altena w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzieningenrechter griffier
290.