ECLI:NL:RVS:2020:751
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank inzake de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf
Op 13 maart 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 december 2018. De zaak betreft een aanvraag van twee vreemdelingen om een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris op 11 april 2017 was afgewezen. De vreemdelingen maakten bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar ongegrond op 16 augustus 2018. De rechtbank oordeelde echter op 18 december 2018 dat de afwijzing van de staatssecretaris onterecht was en vernietigde het besluit, met de opdracht aan de staatssecretaris om een nieuw besluit te nemen.
De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Hierdoor werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
De Raad van State heeft de staatssecretaris ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die op € 525,00 zijn vastgesteld, en heeft een griffierecht van € 519,00 opgelegd aan de staatssecretaris. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 maart 2020.