ECLI:NL:RVS:2020:704

Raad van State

Datum uitspraak
9 maart 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
201904486/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van staatsraden in bestuursrechtelijke procedure

Op 18 februari 2020 heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de staatsraden mr. H.G. Sevenster en mr. E. Steendijk, die betrokken waren bij de behandeling van haar zaak (nr. 201904486/1/A3) bij de Raad van State. De wraking werd aangevraagd op basis van de stelling dat de staatsraden onvoldoende kennis hadden genomen van de feiten en rechtsregels, wat leidde tot een vermoeden van partijdigheid. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 4 maart 2020 behandeld, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De staatsraden maakten geen gebruik van hun recht om gehoord te worden.

De Afdeling overwoog dat op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een rechter gewraakt kan worden indien er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid in gevaar brengen. De Afdeling benadrukte dat de rechter verondersteld wordt onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker is om bijzondere omstandigheden aan te tonen die deze veronderstelling ondermijnen. Verzoekster stelde dat staatsraad Steendijk vragen stelde die al in het dossier stonden en dat staatsraad Sevenster onvoldoende regie voerde tijdens de zitting.

De Afdeling concludeerde dat de vragen van staatsraad Steendijk relevant waren voor het verkrijgen van een goed beeld van de zaak en dat verzoekster voldoende gelegenheid had gekregen om te reageren. Ook werd vastgesteld dat staatsraad Sevenster zijn rol als voorzitter naar behoren vervulde. De Afdeling zag geen reden om te oordelen dat de staatsraden partijdig of vooringenomen waren. Het wrakingsverzoek werd dan ook afgewezen.

De beslissing werd op 9 maart 2020 openbaar uitgesproken door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder leiding van voorzitter mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en de leden mr. J.A. Hagen en mr. G.M.H. Hoogvliet, in aanwezigheid van griffier mr. S. Yildiz.

Uitspraak

201904486/2/A3.
Datum beslissing: 9 maart 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht.
Procesverloop
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2020, heeft [verzoekster] verzocht om wraking van de staatsraden mr. H.G. Sevenster en mr. E. Steendijk, als voorzitter onderscheidenlijk lid van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaak nr. 201904486/1/A3.
De staatsraden hebben niet in de wraking berust.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op 4 maart 2020 ter openbare zitting behandeld, waar [persoon], als gemachtigde van [verzoekster], is gehoord.
De staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Overwegingen
1.    Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."
Artikel 8:61, eerste lid, van de Awb luidt: "De voorzitter heeft de leiding van de zitting."
2.    Als maatstaf geldt dat de rechter/staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen. [verzoekster] heeft aan het wrakingsverzoek, samengevat weergegeven, ten grondslag gelegd dat haar bij de behandeling van haar zaak ter zitting van 17 februari 2020 is gebleken dat de staatsraden onvoldoende kennis hadden genomen van de feiten in deze zaak en de toepasselijke rechtsregels en dat daarom bij haar het vermoeden van partijdigheid en vooringenomenheid is ontstaan. Dit blijkt volgens [verzoekster] uit de omstandigheid dat staatsraad Steendijk vragen stelde waarvan de antwoorden in het dossier te vinden waren en waarvoor een zitting volgens haar niet is bedoeld. Verder heeft staatsraad Sevenster als voorzitter volgens haar onvoldoende regie gevoerd en haar niet toegestaan om stukken uit het dossier naar voren te brengen.
3.    Uit het proces-verbaal van de zitting van 17 februari 2020 blijkt dat staatsraad Steendijk als rapporteur aan [verzoekster] verschillende vragen heeft gesteld om de omvang van het geschil, de bevoegdheid van de Afdeling en de feiten in de zaak in beeld te krijgen. [verzoekster] heeft vervolgens steeds voldoende gelegenheid gekregen om daarop te reageren. Uit de vraagstelling kan, anders dan [verzoekster] meent, niet worden afgeleid dat sprake was van partijdigheid of vooringenomenheid van staatsraad Steendijk. In dit verband is van belang dat uit het ter zitting van de wrakingskamer door [verzoekster] onder overlegging van twee berichten, d.d. 27 maart 2018, uit het dossier gegeven voorbeeld juist blijkt dat er aanleiding bestond om daarover vragen te stellen. Verder getuigt het betoog dat staatsraden ter zitting slechts hebben na te gaan of nieuwe dan wel aanvullende informatie beschikbaar is, omdat bekende feiten al uit het dossier blijken, van een te beperkte opvatting over de taak van een rechter ter zitting. In het belang van een juiste uitvoering van deze taak is het vaak juist noodzakelijk dat vragen worden gesteld over onduidelijke aspecten in het dossier, hetgeen in deze zaak ook is gedaan.
3.1.    Uit het voorgaande volgt verder dat de stelling van [verzoekster] dat staatsraad Sevenster wat de vraagstelling betreft onvoldoende regie heeft gevoerd niet opgaat. Over wat [verzoekster] over de bejegening door staatsraad Sevenster ter zitting heeft gesteld, merkt de Afdeling op dat de leiding van de zitting op grond van artikel 8:61, eerste lid, van de Awb bij de voorzitter, in dit geval staatsraad Sevenster, berust. De beslissingen omtrent het verloop van de zitting en de orde in de zittingszaal staan als zodanig in een wrakingsprocedure niet ter beoordeling. Het is de taak van de voorzitter om erop toe te zien dat partijen hun standpunten naar voren kunnen brengen en de vragen van de staatsraden kunnen beantwoorden. Nu uit het proces-verbaal van de zitting van 17 februari 2020 blijkt dat de gemachtigde van verzoekster aan het begin van de zitting op de vraag van de voorzitter of er behoefte bestaat om het hoger beroep toe te lichten heeft geantwoord de vragen af te wachten, vervolgens steeds de gelegenheid heeft gekregen om op de vragen te reageren en aan het einde van de zitting door de voorzitter in de gelegenheid is gesteld haar slotopmerkingen te maken, ziet de Afdeling in hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat sprake was van partijdigheid of vooringenomenheid van staatsraad Sevenster.
4.    Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de Afdeling in wat [verzoekster] heeft aangevoerd geen grond ziet voor het oordeel dat de staatsraden partijdig of vooringenomen zijn, dan wel dat een bij [verzoekster] bestaande vrees voor partijdigheid van de staatsraden objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek om wraking wordt dan ook afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Yildiz
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2020
594.