ECLI:NL:RVS:2020:70

Raad van State

Datum uitspraak
15 januari 2020
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
201901496/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van paspoortverstrekking door burgemeester van Breda en hoger beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de burgemeester van Breda tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 8 januari 2019 geoordeeld dat de burgemeester ten onrechte had geweigerd om aan [wederpartij] een paspoort en een tweede paspoort te verstrekken. De burgemeester had dit besluit genomen op basis van een signalering in het register van de Paspoortwet, omdat [wederpartij] een alimentatieschuld had van € 32.260,24 en er een vermoeden bestond dat hij zich aan de invordering zou onttrekken. De rechtbank oordeelde echter dat de weigering tot verstrekking van de paspoorten [wederpartij] onevenredig benadeelde, gezien zijn langdurige verblijf in Turkije, zijn werk als aircraft engineer en de noodzaak om te kunnen reizen voor zijn werk. De burgemeester ging in hoger beroep, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat [wederpartij] aannemelijk had gemaakt dat hij de paspoorten nodig had voor zijn werk en dat de burgemeester niet in redelijkheid had kunnen besluiten om de paspoorten te weigeren. De burgemeester werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [wederpartij].

Uitspraak

201901496/1/A3.
Datum uitspraak: 15 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Breda,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 januari 2019 in zaak nr. 18/5332 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2018 heeft de burgemeester geweigerd om aan [wederpartij] een paspoort en een tweede paspoort te verstrekken.
Bij besluit van 19 juli 2018 heeft de burgemeester het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 12 januari 2018 onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 8 januari 2019, gewijzigd bij hersteluitspraak van 17 januari 2019, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 juli 2018 vernietigd, het besluit van 12 januari 2018 herroepen en de burgemeester opgedragen om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak de aangevraagde paspoorten aan [wederpartij] te verstrekken. Deze uitspraak en de hersteluitspraak zijn aangehecht.
Bij besluit van 16 januari 2019 heeft de burgemeester twee paspoorten aan [wederpartij] verstrekt met een geldigheidsduur tot 16 juli 2020.
Tegen de rechtbankuitspraak van 8 januari 2019 heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 3 april 2019 heeft [wederpartij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven. [wederpartij] heeft die brief tevens als incidenteel hoger beroep aangeduid.
[wederpartij] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2019, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door J. Konings en C.J.J. Biemans, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. J.G. Galama, advocaat te Eemnes, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De relevante bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), de Paspoortwet en de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 (hierna: de Paspoortuitvoeringsregeling) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2.    [wederpartij] heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in Turkije. [wederpartij] heeft in Nederland een alimentatieschuld van € 32.260,24. Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (hierna: het LBIO) is bevoegd tot invordering van die schuld. Bij het LBIO bestaat het vermoeden dat [wederpartij] zich door zijn verblijf in Turkije aan de wettelijke mogelijkheden tot invordering van de alimentatieschuld zal onttrekken. Het LBIO heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verzocht om met toepassing van artikel 22, aanhef en onder d, van de Paspoortwet gegevens over [wederpartij] te vermelden in het in artikel 25, derde lid, van de Paspoortwet bedoelde Register paspoortsignaleringen (hierna: het register). De minister heeft dat verzoek ingewilligd en die gegevens op 21 juni 2017 in het register opgenomen. Op 18 december 2017 heeft [wederpartij] bij de burgemeester aanvragen ingediend om hem een paspoort en een tweede paspoort te verstrekken. Ingevolge artikel 7 van de Paspoortuitvoeringsregeling is de burgemeester bevoegd op die aanvragen te beslissen.
Het besluit van 19 juli 2018
3.    Bij het besluit van 19 juli 2018 heeft de burgemeester het besluit van 12 januari 2018 onder aanvulling van de motivering gehandhaafd. De burgemeester heeft daarbij naar het advies van de adviescommissie bezwaarschriften van 16 juli 2018 verwezen en de daarin vermelde motivering onderschreven en overgenomen. De burgemeester heeft geconstateerd dat [wederpartij] staat gesignaleerd in het register en hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het vermoeden als bedoeld in artikel 22, aanhef en onder d, ten aanzien van [wederpartij] gegrond is. De burgemeester heeft geweigerd de aanvragen in te willigen, omdat [wederpartij] geen overeenstemming heeft bereikt met het LBIO als bedoeld in artikel 44, vierde lid, van de Paspoortwet en de burgemeester van oordeel is dat [wederpartij] door de weigering hem een paspoort te verstrekken niet onevenredig wordt benadeeld als bedoeld in artikel 45, tweede lid, van die wet.
De aangevallen uitspraak
4.    De rechtbank heeft onweersproken overwogen dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat ten aanzien van [wederpartij] een gegrond vermoeden bestaat als bedoeld in artikel 22, aanhef en onder d, van de Paspoortwet. Voorts heeft de rechtbank onweersproken vastgesteld dat [wederpartij] geen overeenstemming met het LBIO heeft bereikt als bedoeld in artikel 44, vierde lid, van de Paspoortwet. Anders dan de burgemeester is de rechtbank echter van oordeel dat [wederpartij] onevenredig wordt benadeeld door de afwijzing van zijn aanvragen, zodat de burgemeester zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de afwijzing niet tot onevenredige benadeling van [wederpartij] leidt. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat uit de stukken blijkt dat [wederpartij] ongeveer 15 jaar in Turkije woont, dat hij als ‘aircraft engineer’ werkzaam is bij [bedrijf], waarvoor hij over de hele wereld vliegt en dat zijn werkgever verklaringen heeft overgelegd over de noodzaak dat paspoorten aan [wederpartij] worden verstrekt. Voorts heeft de rechtbank daarbij betrokken dat [wederpartij] ter zitting heeft toegelicht dat de vliegtuigen waarvoor hij is opgeleid nauwelijks binnen Europa vliegen en dat een identiteitskaart niet toereikend is om de voor zijn werk noodzakelijke reizen te kunnen maken. Voorts heeft [wederpartij] ter zitting te kennen gegeven dat zijn werkgever hem inmiddels op non-actief heeft gesteld en dat hij, om zijn licentie te kunnen behouden, een opleiding moet volgen waarvoor hij een paspoort nodig heeft. Gelet daarop heeft [wederpartij] naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat hij zijn werkzaamheden niet meer zal kunnen uitoefenen en zijn baan zal verliezen, indien aan hem geen paspoorten worden verstrekt. Tevens heeft de rechtbank meegewogen dat [wederpartij] in Turkije een gezin heeft met twee jonge kinderen dat financieel afhankelijk van hem is. Wegens dit oordeel over onevenredige benadeling heeft de rechtbank het door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de burgemeester opdracht gegeven de aangevraagde paspoorten aan [wederpartij] te verstrekken.
Geen incidenteel hoger beroep
5.    De Afdeling beantwoordt eerst de vraag of de brief van 3 april 2019 van [wederpartij] tevens als incidenteel hoger beroep moet worden aangemerkt.
5.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2454), is voor het antwoord op de vraag of een stuk als incidenteel hogerberoepschrift in de zin van artikel 8:110, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt, niet beslissend dat uitdrukkelijk gesteld is dat incidenteel hoger beroep wordt ingesteld. Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling (Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 23 en 24) is met het bieden van de mogelijkheid van het instellen van incidenteel hoger beroep beoogd een partij de bevoegdheid te geven om naar aanleiding van het principaal hoger beroep van een wederpartij alsnog ook zelf in hoger beroep te komen. Het incidenteel hoger beroep dient daarom gronden te bevatten die gericht zijn tegen de rechtbankuitspraak.
5.2.    [wederpartij] heeft in zijn brief van 3 april 2019 gereageerd op de door de burgemeester ingediende hogerberoepsgronden. Daarnaast heeft hij in die brief onder de kop "Incidenteel hoger beroep" geklaagd dat de burgemeester met het besluit van 16 januari 2019 geen uitvoering heeft gegeven aan de in de rechtbankuitspraak gegeven opdracht, omdat de aanvragen zien op de vertrekking van paspoorten zonder beperking. [wederpartij] heeft daarmee geen gronden aangevoerd die zich richten tegen de rechtbankuitspraak. Gelet daarop kan de brief van 3 april 2019 niet als een incidenteel hogerberoepschrift in de zin van artikel 8:110, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt.
Het hoger beroep
6.    De burgemeester betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de weigering de aangevraagde paspoorten te verstrekken niet tot onevenredige benadeling van [wederpartij] leidt. De burgemeester voert aan dat ten aanzien van een aanvrager die in het register staat gesignaleerd, sprake kan zijn van onevenredige benadeling als bedoeld in artikel 45, tweede lid, van de Paspoortwet, indien die aanvrager een zwaarwegend belang heeft om te reizen, bijvoorbeeld wegens ziekte of overlijden van een naaste. Een incidentele reis is dan toegestaan. De aanvrager moet dit zwaarwegende belang kunnen bewijzen met schriftelijke stukken, bijvoorbeeld een akte van overlijden of een medische verklaring. In dat geval kan de uitgevende instantie een paspoort verstrekken voor een bepaalde periode of met een beperkte territoriale geldigheid. Bij [wederpartij] is een zodanig zwaarwegend belang niet aanwezig. Verder heeft [wederpartij] de omstandigheden op grond waarvan sprake zou zijn van onevenredige benadeling niet onderbouwd. Zo heeft [wederpartij] niet onderbouwd dat hij met een identiteitskaart zijn specifieke werkzaamheden niet kan uitvoeren, dat de vliegtuigen waarvoor hij is opgeleid nauwelijks binnen Europa vliegen en dat hij, om zijn licentie te kunnen behouden, een opleiding moet volgen waarvoor hij over een paspoort moet beschikken. Evenmin heeft [wederpartij] aangetoond dat hij in Turkije een gezin heeft met twee jonge kinderen dat financieel van hem afhankelijk is. Voorts had de rechtbank bij haar oordeel moeten betrekken dat [wederpartij] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem onmogelijk is werk te krijgen in een van de landen waar met een Nederlandse identiteitskaart kan worden volstaan. Uit de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX6474, volgt immers dat een verminderde arbeidsmobiliteit niet zodanig belastend is dat sprake is van onevenredige benadeling, aldus de burgemeester. De burgemeester wijst erop dat de signalering in het register zal worden opgeheven als [wederpartij] zijn alimentatieschuld voldoet. Ook heeft [wederpartij] de mogelijkheid om alsnog met het LBIO tot betalingsafspraken te komen en daarna een nieuwe aanvraag in te dienen, aldus de burgermeester.
6.1.    In de zaak die heeft geleid tot voormelde uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2012 voerde de appellant aan dat hij door de weigering hem een paspoort te verstrekken een arbeidsovereenkomst niet kan sluiten en daardoor geen inkomen kan verwerven. De Afdeling heeft naar aanleiding van dat betoog overwogen dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem niet mogelijk is werk te krijgen in de landen waar met een Nederlandse identiteitskaart kan worden volstaan. Hieruit volgt onder meer dat op de aanvrager van een paspoort de bewijslast rust de omstandigheden aannemelijk te maken op grond waarvan hij stelt dat sprake is van onevenredige benadeling als bedoeld in artikel 45, tweede lid, van de Paspoortwet.
6.2.    Bij de beoordeling of sprake is van onevenredige benadeling als hier bedoeld, dient de burgemeester een belangenafweging te maken, waarbij het met de weigering van het paspoort gemoeide belang erin is gelegen dat de aanvrager zich niet verder kan onttrekken aan invordering van zijn uit onderhoudsverplichtingen voortvloeiende schuld.
6.3.    De burgemeester heeft zijn standpunt dat sprake kan zijn van onevenredige benadeling, indien de aanvrager wegens bijvoorbeeld ziekte of overlijden van een naaste een zwaarwegend belang heeft om een incidentele reis te maken, gebaseerd op informatie over het begrip 'zwaarwegend belang' op de website www.rvig.nl van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens. Dat ziekte en het overlijden van een naaste op die website als voorbeelden zijn vermeld van gevallen waarin sprake kan zijn van onevenredige benadeling als bedoeld in artikel 45, tweede lid, van de Paspoortwet, laat echter onverlet dat ook in andere gevallen daarvan sprake kan zijn.
6.4.    [wederpartij] heeft schriftelijke verklaringen overgelegd die [bedrijf] op 6 november 2017, 8 november 2017 en 15 november 2018 heeft opgesteld. Daarin is onder meer vermeld dat [wederpartij] als 'aircraft engineer' werkzaam is voor [bedrijf], dat [wederpartij] vaak naar verschillende locaties over de wereld moet vliegen om werkzaamheden uit te voeren, dat [wederpartij] daarvoor visa moet aanvragen, dat [wederpartij] vanaf 1 december 2017 werkzaamheden in Indonesië gaat uitvoeren en dat [wederpartij] twee paspoorten nodig heeft om zijn werkzaamheden te kunnen voortzetten. Daarnaast heeft hij kopieën uit zijn paspoort van pagina's waarop stempels zijn aangebracht en een kopie van een aan hem voor zijn werk afgegeven visum voor Qatar overgelegd.
6.5.    De Afdeling is van oordeel dat [wederpartij] aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde van het besluit van 19 juli 2018 over twee paspoorten diende te beschikken om zijn werkzaamheden voor [bedrijf] te kunnen blijven uitvoeren. In zoverre onderscheidt [wederpartij] zich van de appellant in de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2012 die een arbeidsovereenkomst wilde kunnen aangaan in een land waar niet met een Nederlandse identiteitskaart kan worden volstaan. Wat de burgemeester verder heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat de aangevallen overweging niet in rechte stand kan houden.
Het betoog faalt.
7.    De burgemeester betoogt voorts dat, voor zover sprake is van onevenredige benadeling, de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de geldigheidsduur van de in dat geval aan [wederpartij] te verstrekken paspoorten, gelet op het belang van invordering van de alimentatieschuld, beperkter dient te zijn dan tien jaar.
7.1.    De rechtbank heeft de burgemeester opgedragen om binnen twee weken na verzending van de aangevallen uitspraak de aangevraagde paspoorten aan [wederpartij] te verstrekken. De rechtbank heeft die opdracht gegeven als gevolg van haar oordeel dat bij weigering tot afgifte van de gevraagde paspoorten sprake is van onevenredige benadeling. Daarom begrijpt de Afdeling aldus, dat de burgemeester met toepassing van artikel 45, tweede lid, van de Paspoortwet de gevraagde paspoorten dient te verstrekken. Op grond van die bepaling is de burgemeester bevoegd om aan paspoorten een geldigheidsduur te verbinden die beperkter is dan de bij of krachtens de Paspoortwet vastgestelde geldigheidsduur. Omdat voorts de door [wederpartij] ingediende paspoortaanvragen geen geldigheidsduur vermelden, belet de opdracht van de rechtbank de burgemeester niet om van die bevoegdheid gebruik te maken. Het betoog van de burgemeester berust op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak.
Het betoog faalt.
Het besluit van 16 januari 2019
8.    Bij besluit van 16 januari 2019 heeft de burgemeester beoogd uitvoering te geven aan de aangevallen uitspraak. De Afdeling betrekt dit besluit bij het geding tussen partijen. Omdat [wederpartij] daarbij belang heeft, wordt hij op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, geacht tegen dit besluit beroep te hebben ingesteld.
9.    [wederpartij] betoogt dat de burgemeester zich met het besluit van 16 januari 2019 niet heeft gehouden aan de door de rechtbank aan hem gegeven opdracht. Uit die opdracht volgt dat de burgemeester aan hem paspoorten met een geldigheidsduur van tien jaren had moeten verstrekken, aldus [wederpartij].
9.1.    Gezien hetgeen hiervoor onder 7.1 is overwogen, berust dit betoog op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak.
Het betoog faalt.
10.    [wederpartij] betoogt voorts dat de beperkte geldigheidsduur van de afgegeven paspoorten onredelijk bezwarend voor hem is. [wederpartij] voert in dat verband aan dat hij voor afloop van die geldigheidsduur weer een nieuw paspoort in Nederland moet aanvragen en vermoedelijk weer bestuursrechtelijke procedures moet doorlopen om een nieuw paspoort te kunnen krijgen, terwijl hij daarvoor, gelet op zijn werkzaamheden in het buitenland, geen tijd heeft. [wederpartij] voert voorts aan dat hij niet kan werken als aan hem geen paspoorten met een geldigheidsduur van tien jaren worden afgegeven.
10.1.    [wederpartij] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn werkzaamheden alleen kan blijven uitvoeren, indien aan hem paspoorten met een geldigheidsduur van tien jaren worden verstrekt. De beperking van de geldigheidsduur kan praktische ongemakken voor [wederpartij] met zich brengen. Er is echter onvoldoende aanleiding om te oordelen dat de burgemeester omwille van het belang van invordering van de alimentatieschuld op 16 januari 2019 niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten paspoorten aan [wederpartij] te verstrekken met een beperkte geldigheidsduur tot 16 juli 2020.
Het betoog faalt.
Slotsom
11.    Het hoger beroep van de burgemeester is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het beroep van rechtswege tegen het besluit van 16 januari 2019 is ongegrond. Dit betekent voor [wederpartij] dat hij tot 16 juli 2020 over de op 16 januari 2019 aan hem verstrekte Nederlandse paspoorten kan beschikken.
12.    De burgemeester dient ten aanzien van [wederpartij] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    verklaart het beroep van rechtswege ongegrond;
III.    veroordeelt de burgemeester van Breda tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.    bepaalt dat van de burgemeester van Breda een griffierecht van € 519,00 (zegge: vijfhonderdnegentien euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Van Ettekoven    w.g. Robben
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2020
610.
BIJLAGE
De Awb
Artikel 6:19
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
[…]
Artikel 6:24
Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Artikel 8:110
1. Indien hoger beroep is ingesteld, kan degene die ook hoger beroep had kunnen instellen, incidenteel hoger beroep instellen. De voorschriften omtrent het hoger beroep zijn van toepassing, tenzij in deze titel anders is bepaald.
[…]
De Paspoortwet
Artikel 9
1. Iedere Nederlander heeft binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor tien jaren en voor alle landen.
2. In afwijking van het eerste lid heeft een Nederlander die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, recht op een nationaal paspoort geldig voor vijf jaren en voor alle landen.
Artikel 22
Weigering of vervallenverklaring kan geschieden op verzoek van Onze Minister die het aangaat, onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders, gedeputeerde staten, het bestuurscollege dan wel een ander tot invordering bevoegd orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, dat het aangaat, indien het gegronde vermoeden bestaat dat een persoon,
[…]
d.     die nalatig is in het nakomen van een wettelijk op hem rustende     onderhoudsverplichting dan wel een bij uitspraak van een rechter in     het Koninkrijk vastgestelde onderhoudsverplichting,
zich door verblijf buiten de grenzen van een der landen van het Koninkrijk aan de wettelijke mogelijkheden tot invordering van de verschuldigde gelden zal onttrekken.
Artikel 25
1. De autoriteiten, bedoeld in de artikelen 18 tot en met 24, richten het verzoek tot weigering onderscheidenlijk vervallenverklaring onder vermelding van de bezwaren die tegen een persoon bestaan en de gronden die hebben geleid tot het vermoeden, bedoeld in de artikelen 18, 20 tot en met 23a en 24, aan Onze Minister, onderscheidenlijk de Gouverneur.
[…]
3. Onze Minister onderscheidenlijk de Gouverneur vermeldt, indien een verzoek als bedoeld in het eerste lid voldoet aan de voorwaarden van een van de artikelen 18 tot en met 24, de persoon op wie het verzoek betrekking heeft dan wel de persoon ten aanzien van wie bij hem, onderscheidenlijk de Gouverneur, gronden tot weigering of vervallenverklaring bestaan, in een door Onze Minister bij te houden register. In dat geval vermeldt dit register geen andere gegevens van de betrokken persoon dan die, bedoeld in artikel 3, vanwege welke autoriteit, krachtens welke bepaling van paragraaf 1 van dit hoofdstuk en om welke reden de betrokken persoon in het register is vermeld, alsmede de datum van vermelding in het register.
4. Onze Minister, onderscheidenlijk de Gouverneur, deelt de autoriteiten die bevoegd zijn een reisdocument te verstrekken dan wel in te houden, mede, aan welke personen die ingevolge het bepaalde in het derde lid in het register zijn vermeld, een reisdocument kan worden geweigerd, moet worden geweigerd, dan wel van wie het reisdocument moet worden ingehouden. De autoriteiten die bevoegd zijn een reisdocument te verstrekken dan wel in te houden, houden een administratie bij van de mededelingen die zij op grond van de vorige volzin ontvangen.
[…]
Artikel 40
1. Bevoegd tot het verstrekken van nationale paspoorten, reisdocumenten voor vluchtelingen en reisdocumenten voor vreemdelingen, zijn:
e. in bijzondere door Onze Minister te bepalen gevallen: Onze Minister en de door hem daartoe aangewezen autoriteiten.
[…]
Artikel 44
1. Bevoegd tot weigering of vervallenverklaring van reisdocumenten op de gronden genoemd in hoofdstuk III zijn de autoriteiten die ingevolge artikel 40 bevoegd zijn tot verstrekking daarvan.
2. Zodra een tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit een aanvraag in behandeling neemt betreffende een persoon ten aanzien van wie een mededeling als bedoeld in artikel 25, vierde lid, is gedaan, dan wel een ingevolge artikel 52 of 53 ingehouden reisdocument heeft ontvangen, overtuigt hij zich ervan of de gronden tot weigering of vervallenverklaring ten aanzien van betrokkene nog bestaan.
[…]
4. Indien de gronden tot weigering of vervallenverklaring nog blijken te bestaan, deelt de tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit de aanvrager respectievelijk de houder terstond doch in ieder geval binnen vier weken na de aanvraag onderscheidenlijk de inhouding mede dat hij voornemens is de verstrekking van het aangevraagde reisdocument te weigeren dan wel het ingehouden reisdocument vervallen te verklaren, tenzij de aanvrager respectievelijk de houder hem binnen twee weken verzoekt de beslissing gedurende acht weken aan te houden, ten einde met de autoriteit bij wie de gronden bestaan een zodanige overeenstemming te bereiken dat tot verstrekking van het aangevraagde reisdocument of teruggave van het ingehouden reisdocument dan wel verstrekking van een reisdocument, waarvan de geldigheidsduur onderscheidenlijk de territoriale geldigheid beperkter is dan de bij of krachtens de wet vastgestelde, kan worden overgegaan.
Artikel 45
1. Indien binnen de periode van acht weken, bedoeld in artikel 44, vierde lid, door de autoriteit bij wie de gronden tot weigering of vervallenverklaring bestaan aan de tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit wordt medegedeeld, dat overeenstemming is bereikt met de aanvrager respectievelijk de houder, dan wel indien de gronden bij de tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit zelf bestaan, door deze een dergelijke overeenstemming is bereikt, wordt zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken overeenkomstig de bereikte overeenstemming het aangevraagde reisdocument verstrekt of het ingehouden reisdocument teruggegeven dan wel het reisdocument, waarvan de geldigheidsduur onderscheidenlijk de territoriale geldigheid beperkter is dan de bij of krachtens de wet vastgestelde, verstrekt.
2. Indien binnen de periode van acht weken, bedoeld in artikel 44, vierde lid, geen mededeling wordt gedaan als bedoeld in het eerste lid, dan wel de aanvrager respectievelijk de houder geen verzoek doet als bedoeld in artikel 44, vierde lid, gaat de tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit tot weigering of vervallenverklaring over, tenzij hij van oordeel is dat de aanvrager respectievelijk de houder door deze beslissing onevenredig zou worden benadeeld. In dat geval verstrekt de tot weigering of vervallenverklaring bevoegde autoriteit na overleg met de autoriteit bij wie de gronden tot weigering of vervallenverklaring bestaan het aangevraagde reisdocument of geeft hij het ingehouden reisdocument terug dan wel verstrekt hij een reisdocument, waarvan de geldigheidsduur onderscheidenlijk de territoriale geldigheid beperkter is dan de bij of krachtens de wet vastgestelde.
[…]
De Paspoortuitvoeringsregeling
Artikel 6
1. De burgemeester of de gezaghebber neemt ten behoeve van ingezetenen van zijn gemeente, onderscheidenlijk openbaar lichaam naast de in de wet genoemde gevallen tevens de aanvragen in ontvangst voor en gaat over tot verstrekking van:
a. faciliteitenpaspoorten;
b. tweede paspoorten.
[…]
Artikel 7
De burgemeesters van Bergen op Zoom, Bergeijk, Breda, Echt-Susteren, Enschede, ’s-Gravenhage, Haarlemmermeer, Maastricht, Montferland, Oldambt, Sluis en Venlo verrichten de handelingen ingevolge de wet en artikel 6, eerste lid, tevens ten behoeve van personen die geen ingezetene van een gemeente zijn.