ECLI:NL:RVS:2020:651
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 4 maart 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kind een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 10 mei 2019 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, had op 10 juli 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.J. Verwers, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 4 maart 2020 geoordeeld dat de rechtsvraag over culturele aspecten, die in de eerste grief aan de orde was, eerder was beantwoord in een uitspraak van 6 februari 2020. De Afdeling heeft vastgesteld dat de grief slaagt, waardoor het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 10 mei 2019 is eveneens vernietigd. De staatssecretaris is verplicht om opnieuw op de aanvraag te beslissen, rekening houdend met de feiten en omstandigheden op dat moment.
Daarnaast heeft de Raad van State de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep zijn ontstaan. Het totale bedrag van de proceskosten is vastgesteld op € 1.575,00, dat geheel toe te rekenen is aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.