ECLI:NL:RVS:2020:651

Raad van State

Datum uitspraak
4 maart 2020
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
201905399/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 4 maart 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kind een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 10 mei 2019 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, had op 10 juli 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.J. Verwers, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 4 maart 2020 geoordeeld dat de rechtsvraag over culturele aspecten, die in de eerste grief aan de orde was, eerder was beantwoord in een uitspraak van 6 februari 2020. De Afdeling heeft vastgesteld dat de grief slaagt, waardoor het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 10 mei 2019 is eveneens vernietigd. De staatssecretaris is verplicht om opnieuw op de aanvraag te beslissen, rekening houdend met de feiten en omstandigheden op dat moment.

Daarnaast heeft de Raad van State de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep zijn ontstaan. Het totale bedrag van de proceskosten is vastgesteld op € 1.575,00, dat geheel toe te rekenen is aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.

Uitspraak

201905399/1/V2.
Datum uitspraak: 4 maart 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 10 juli 2019 in zaak nr. NL19.10985 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J. Verwers, advocaat te Wageningen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De in de eerste grief aan de orde gestelde rechtsvraag over culturele aspecten heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 6 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:341. Uit deze uitspraak volgt dat de grief slaagt.
2.    Het hoger beroep is alleen al daarom gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Uit de uitspraak van 6 februari 2020 volgt dat het beroep ook gegrond is en het besluit van de staatssecretaris van 10 mei 2019 moet worden vernietigd. Omdat de staatssecretaris opnieuw op de aanvraag moet beslissen en daarbij rekening moet houden met de feiten en omstandigheden zoals die op dat moment zijn, is het niet nodig wat de vreemdeling verder in hoger beroep en beroep heeft aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 10 juli 2019 in zaak nr. NL19.10985;
III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 10 mei 2019, V-[…] en V-[…];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.575,00 (zegge: vijftienhonderdvijfenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Baldinger    w.g. Prins
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2020
363-915.