ECLI:NL:RVS:2020:650
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 juni 2019, waarin zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond werd verklaard. De staatssecretaris had op 12 april 2018 de aanvraag van de vreemdeling opnieuw afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.A. Nijland, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 4 maart 2020 geoordeeld dat de rechtsvraag over culturele aspecten, die in de grief aan de orde werd gesteld, eerder is beantwoord in een uitspraak van 6 februari 2020. De Afdeling concludeert dat de grief slaagt en dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en het besluit van de staatssecretaris van 12 april 2018 wordt eveneens vernietigd. De staatssecretaris moet opnieuw op de aanvraag beslissen, rekening houdend met de feiten en omstandigheden die op dat moment gelden.
Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep zijn ontstaan. Het totale bedrag van de proceskosten is vastgesteld op € 1.575,00, dat geheel toe te rekenen is aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 maart 2020.