ECLI:NL:RVS:2020:61
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 1 februari 2019. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat de staatssecretaris een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ten onrechte had afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond, vernietigde het besluit van de staatssecretaris en droeg hem op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 15 januari 2020 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep van de staatssecretaris niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De rechtbank had een motiveringsgebrek geconstateerd, maar dit gebrek kan eenvoudig worden hersteld zonder dat dit leidt tot een andere uitkomst van de nieuwe besluitvorming.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 525,00 werden vastgesteld. Daarnaast werd er een griffierecht van € 519,00 opgelegd aan de staatssecretaris. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij mr. C.J. Borman als lid van de enkelvoudige kamer en mr. J.J. Schuurman als griffier aanwezig waren.