ECLI:NL:RVS:2020:582

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
201900931/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor camperplaatsen in Zegveld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Free Heart B.V. en anderen tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 december 2018. De rechtbank had eerder de bezwaren van Free Heart en anderen tegen de omgevingsvergunning, verleend door het college van burgemeester en wethouders van Woerden, ongegrond verklaard. De omgevingsvergunning was verleend voor het inrichten en gebruiken van een perceel in Zegveld voor minimaal 15 camperplaatsen. Het college had op 14 september 2016 de vergunning verleend, maar na bezwaren van enkele appellanten, waaronder [appellant sub 1A], [appellant sub 1B], [appellant sub 1C] en [appellant sub 1D], werd deze vergunning op 8 maart 2017 met een aanvullende motivering in stand gelaten, waarbij het aantal camperplaatsen werd gemaximaliseerd op 12.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 januari 2020 ter zitting behandeld. De appellanten betoogden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] geen belanghebbenden waren, en dat zij niet correct waren gehoord in de bezwaarfase. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de gevolgen van de vergunde activiteiten voor de woon- en leefsituatie van [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] dermate gering waren dat er geen persoonlijk belang bij het besluit bestond. Ook werd geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de verkeersintensiteit door de vergunning niet onaanvaardbaar zou zijn.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van Free Heart en anderen ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201900931/1/A1.
Datum uitspraak: 26 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.    Free Heart B.V. en anderen, gevestigd onderscheidenlijk wonend te Zegveld, gemeente Woerden,
2.    [appellant sub 2], wonend te Zegveld, gemeente Woerden,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 december 2018 in zaak nr. 17/1765 in het geding tussen:
Free Heart en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Woerden.
Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2016 heeft het college aan [appellant sub 2] omgevingsvergunning verleend voor het inrichten en gebruiken van het perceel [locatie 1] te Zegveld (hierna: het perceel) voor minimaal 15 camperplaatsen.
Bij besluit van 8 maart 2017 heeft het college het door [appellant sub 1A] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 14 september 2016 met een aanvullende motivering in stand gelaten.
Bij besluit van 8 maart 2017 heeft het college het door [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] tegen het besluit van 14 september 2016 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2018 heeft de rechtbank de daartegen door [appellant sub 1A], [appellant sub 1B], [appellant sub 1C] en [appellant sub 1D] ingestelde beroepen ongegrond verklaard en de overige ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben Free Heart en anderen hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Free Heart heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2020, waar Free Heart en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1D], bijgestaan door mr. J.H. Hartman, rechtsbijstandsverlener te Hedel, het college, vertegenwoordigd door mr. S. de Rijke en D.W. Kasbergen en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. Y.M.G. van den Heerik, rechtsbijstandsverlener te Zegveld, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Op 19 juli 2016 heeft [appellant sub 2] een aanvraag om omgevingsvergunning gevraagd voor het inrichten en gebruiken van het perceel voor minimaal 15 camperplaatsen.
Het college heeft bij besluit van 14 september 2016 omgevingsvergunning verleend voor het inrichten en gebruiken van het perceel voor minimaal 15 camperplaatsen.
Bij onderscheiden besluiten van 8 maart 2017 zijn daartegen gemaakte bezwaren ongegrond onderscheidenlijk niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft het besluit van 14 september 2016 nader aangevuld in die zin dat het aantal camperplekken is gemaximaliseerd op 12 plaatsen.
Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2]
2.    Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] is ter zitting ingetrokken.
Het hoger beroep van Free Heart en anderen
Intrekking hoger beroepsgrond
3.    Ter zitting is de hogerberoepsgrond dat de rechtbank appellanten [belanghebbenden] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in hun beroep ingetrokken.
Belanghebbendheid [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C]
4.    Free Heart en anderen betogen voorts dat de rechtbank [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] ten onrechte niet als belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft aangemerkt. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, ondervinden zij wel degelijk gevolgen van enige betekenis van de realisatie van het camperpark. De campers rijden immers langs hun woning over één van de drie toegangswegen naar het camperpark. Het gaat daarbij om smalle toegangswegen die niet geschikt zijn voor grote aantallen campers. Als gevolg van de komst van de campers is, hoewel de activiteiten zijn beperkt tot de periode 15 maart tot en met 31 oktober van ieder jaar en [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] op een afstand van één kilometer van het camperpark wonen, sprake van verkeershinder in de vorm van geur, geluid, licht en trillingen. Voorts is sprake van uitlaatgassen, aldus Free Heart en anderen.
4.1.    Artikel 1:2 van de Awb luidt:
"1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
(…)."
4.2.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, geldt als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis", dat is vermeld in de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737, dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
4.3.    De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] woonachtig zijn aan de [locatie 2] te Zegveld. Ter zitting is van de zijde van Free Heart en anderen desgevraagd bevestigd dat hun woning op 975 meter afstand van het camperpark is gelegen.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat de gevolgen van de vergunde activiteiten voor de woon- en leefsituatie van [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] dermate gering zijn, dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Hierbij heeft de rechtbank terecht betrokken dat zij op een afstand van bijna 1000 meter van het perceel wonen, dat de verleende omgevingsvergunning slechts ziet op het gebruik van een beperkt aantal camperplekken en dat het gebruik is beperkt in tijd, namelijk de periode van 15 maart tot en met 31 oktober van ieder jaar.
Bovendien acht de Afdeling van belang dat slechts één toegangsweg langs de woning van [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] loopt terwijl er, zoals Free Heart en anderen zelf ook hebben erkend, drie toegangswegen zijn die naar het camperpark leiden. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk dat sprake is van een verkeerstoename als gevolg waarvan hinder van enige betekenis ter plaatse van de woning van [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] te verwachten is.
Het betoog faalt.
Inhoudelijke hogerberoepsgronden van appellanten [appellant sub 1A], Free Heart B.V., Free Heart Vastgoed B.V., Free Haert Holding B.V. en [appellant sub 1D]
Horen
5.    Free Heart en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij in de bezwaarfase niet op correcte wijze zijn gehoord, waardoor hun belangen niet goed zijn meegewogen bij de besluitvorming. Tijdens de hoorzitting was sprake van een chaotische situatie waarbij de voorzitter van de commissie bezwaarschriften van de gemeente Woerden de orde niet kon bewaren, aldus Free Heart en anderen.
5.1.    Artikel 7:2 van de Awb luidt: "1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
(…)."
5.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geen aanknopingspunten aanwezig geacht voor de conclusie dat het college Free Heart en anderen onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld om hun bezwaren mondeling toe te lichten bij de bezwaarschriftencommissie. Hierbij acht de Afdeling van belang dat uit het advies van de bezwaarschriftencommissie van 3 maart 2017 blijkt dat de bezwaren van Free Heart en anderen inhoudelijk zijn behandeld. Er is niet gebleken dat bezwaren niet aan de orde zijn geweest.
Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de Afdeling, wat er verder zij van het verloop van de hoorzitting als zodanig, geen grond voor het oordeel dat het college heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb.
Het betoog faalt.
Toepassing van artikel 36, lid 36.3, van de planregels
6.    Free Heart en anderen betogen voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet bevoegd was toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 36, lid 36.3, van de planregels behorende bij het bestemmingsplan "Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld" (hierna: het bestemmingsplan). Zij betogen in dit verband dat het college ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de vraag of het karakteristieke slagenlandschap met het inrichten en gebruiken van het perceel voor camperplekken in stand blijft. De aanwezigheid van een beplantingsplan is in dit verband onvoldoende.
De rechtbank heeft voorts niet onderkend dat sprake is van strijd met de ruimtelijke structuurvisie en de provinciale ruimtelijke verordening, omdat daaruit blijkt dat rekening moet worden gehouden met de openheid van het landschap en die openheid als gevolg van de verleende omgevingsvergunning wordt aangetast, aldus Free Heart en anderen.
6.1.    Aan het perceel zijn op grond van het bestemmingsplan de bestemmingen "Agrarisch - Landschappelijke Waarden" en "Wonen" toegekend.
Artikel 36, lid 36.3, van de planregels behorende bij het bestemmingsplan luidt: "Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in de artikelen 3 (Agrarisch - Landschappelijke Waarden), 22 (Wonen) (…) ten behoeve van het:
1. binnen een bouwvlak (Agrarisch, Recreatie) of bestemmingsvlak (Wonen, Bedrijf, Horeca, Kantoor, Maatschappelijk) of direct aansluitend buiten het respectievelijke bouwvlak of bestemmingsvlak tot een afstand van 50 m daarvan gebruiken van gronden als standplaats voor ten hoogste 25 kampeermiddelen in de periode van 15 maart t/m 31 oktober; tot deze kampeermiddelen worden ook te bouwen trekkershutten van maximaal 25 m2 gerekend; de goothoogte en hoogte van de trekkershutten mag niet meer bedragen dan 3 m respectievelijk 5 m en maximaal 3 trekkershutten zijn toegestaan;
(…)
mits:
* daardoor de openheid en het karakteristieke verkavelingspatroon niet onevenredig worden aangetast,
*de omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering belemmerd worden,
*wordt voorzien in een redelijke inpassing van een en ander in het landschap, al of niet met behulp van streekeigen opgaande beplanting,
*door middel van een nachtregister wordt aangetoond dat er alleen sprake is van kortdurend recreatief nachtverblijf (niet langer dan 4 weken per jaar aaneengesloten verblijf) en
*buiten de in lid 36.1 toegestane periode deze kampeermiddelen (tenten, caravans) niet aanwezig zijn, dan wel niet gebruikt worden voor recreatief nachtverblijf (trekkershutten).
6.2.    Naar het oordeel van de Afdeling bestaat geen grond voor het oordeel dat het college ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de vraag of het karakteristieke slagenlandschap met het verlenen van de omgevingsvergunning in stand blijft. De Afdeling acht in dit verband van belang dat in het besluit op bezwaar is vermeld dat de stedenbouwkundige/landschapskundige van de gemeente Woerden heeft geconcludeerd dat met het verlenen van de omgevingsvergunning het slagenlandschap wordt gerespecteerd en dat met het gebruikmaken van streekeigen beplanting de camperplaatsen goed zijn in te passen in het landschap. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de essentiële passages uit het advies van de stedenbouwkundige/landschapskundige in het besluit zijn overgenomen. Free Heart en anderen hebben geen tegenadvies overgelegd.
Verder heeft het college in de omgevingsvergunning opgenomen dat voordat de aanvrager van de omgevingsvergunning het perceel in gebruik neemt voor camperplaatsen, een definitief beplantingsplan met streekeigen beplanting, zoals genoemd in de bij de vergunning gevoegde beplantingstabel uit het Landschap Ontwikkelingsplan, door de gemeente moet zijn goedgekeurd.
Als voorschrift is verder aan de omgevingsvergunning verbonden: "De beplanting, volgens het nog nader in te dienen beplantingsplan, moet uiterlijk tijdens het eerste plantseizoen, na het voor het eerst in gebruik nemen van het perceel voor camperplaatsen, geplant worden en in stand gehouden blijven."
De vraag of sprake is van strijd met de provinciale verordening kan voorts niet aan de orde komen, nu de in deze procedure voorliggende, met toepassing van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid verleende, omgevingsvergunning geen ruimtelijk besluit is waar de provinciale verordening op ziet.
Voor zover Free Heart en anderen hebben gewezen op de ook blijkens de provinciale structuurvisie voorgestane openheid van het landschap en het karakteristieke verkavelingspatroon, is het volgende van belang. De Afdeling is van oordeel dat, zoals hiervoor is overwogen, op dat aspect, dat woordelijk als vrijstellingsvoorwaarde in de planregels is opgenomen, in de besluitvorming voldoende is ingegaan.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling terecht geconcludeerd dat aan de voorwaarden voor het verlenen van een omgevingsvergunning met gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 36, lid 36.3, van de planregels, is voldaan.
Het betoog faalt.
Verkeer
7.    Ten slotte betogen Free Heart en anderen dat het aspect verkeer ten onrechte niet is onderzocht. Het is niet duidelijk wat de verkeersintensiteiten zijn op de toegangswegen die naar het camperpark leiden. Volgens Free Heart en anderen is geen rekening gehouden met het feit dat navigatiemiddelen bezoekers over de Meije leiden.
Dat de camperplaatsen in overeenstemming zouden zijn met gemeentelijk beleid ter stimulering van recreatieve overnachtingen, maakt volgens Free Heart nog niet dat de camperplaatsen daarmee ruimtelijk aanvaardbaar zijn.
7.1.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich onweersproken op het standpunt heeft gesteld dat de weg de Meije geen breedtebeperking heeft en dat de Meije op grond van de zogenaamde "Essentiële herkenbaarheidskenmerken wegencategorisering" uit het Handboek Wegontwerp 2013 - Erftoegangswegen (CROW-publicatie 329) als een erftoegangsweg, type 2, kan worden gecategoriseerd die een verkeersintensiteit tot 2.000 motorvoertuigen per etmaal kan verwerken, terwijl de verkeersintensiteit door het verlenen van de omgevingsvergunning tot maximaal 700 motorvoertuigen per etmaal zal oplopen. Gelet op deze toelichting heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de weg de Meije de verwachte verkeersintensiteit zonder verkeershinder zal kunnen afwikkelen.
Ter zitting heeft het college voorts toegelicht dat zelfs indien, zoals Free Heart en anderen stellen, navigatieapparatuur alle bezoekers van het perceel via de Meije leidt, dit nog niet tot onaanvaardbare verkeershinder leidt. Daarbij heeft het college gewezen op de beperkte toename van het verkeer die zal optreden als gevolg van de verleende omgevingsvergunning. Dit standpunt van het college komt de Afdeling juist voor.
Gelet op het voorgaande kunnen Free Heart en anderen niet worden gevolgd in hun standpunt dat de camperplaatsen vanwege de verwachte verkeershinder ruimtelijk onaanvaardbaar zijn.
Het betoog faalt.
8.    Het hoger beroep van Free Heart en anderen is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Hoekstra    w.g. Melenhorst
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2020
490.