201903454/1/A1.
Datum uitspraak: 10 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Deventer,
en
het college van burgemeester en wethouders van Deventer,
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 10 januari 2020 om 13:15 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.A. Minderhoud: voorzitter
griffier: mr. R. van Heusden
Partijen zijn niet verschenen.
Bij besluit van 20 februari 2019 heeft het college zijn beslissing om op 18 februari 2019 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Deventer 2009 naast de ondergrondse container aan de Rijsterborgherweg te Deventer (hierna: de container) achterlaten van een doos met oud papier op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 91,00) voor rekening van [appellant] komen. Bij besluit van 11 april 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling verklaart het beroep ongegrond.
Daartoe overweegt zij het volgende.
De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos met huishoudelijke afvalstoffen die op 18 februari 2019 is aangetroffen bij de container met zuilnummer 0136-2 aan de Rijsterborgherweg te Deventer. Omdat in de doos een aan [appellant] gerichte brief is aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat de doos met oud papier van hem afkomstig is en dat hij als overtreder van artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening, in samenhang met artikel 10, onder 12, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen 2013, moet worden aangemerkt.
[appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Hiertoe voert hij aan dat hij de doos met oud papier aan het einde van de galerij naast de voordeur van zijn flatwoning heeft gezet, opdat zijn zoon deze ter inzameling zou kunnen aanbieden, omdat hij ten tijde van het inzamelmoment niet in Deventer verbleef. Zijn buurman heeft de doos met oud papier echter meegenomen en op onjuiste wijze ter inzameling aangeboden, aldus [appellant]. Hij heeft daarvoor echter geen opdracht verstrekt, zodat de gedraging van de buurman niet aan hem is toe te rekenen, aldus [appellant].
Artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie een aangetroffen afvalstof kan worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 15 oktober 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BF8999) is de overtreder in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en daarom als overtreder worden aangemerkt. De Afdeling acht het op grond van de door [appellant] gegeven verklaringen en overgelegde bewijsstukken aannemelijk dat [appellant] wegens verblijf elders in Nederland niet zelf de overtreding heeft begaan. De enkele stelling van [appellant] dat een buurman, waarvan hij de naam en het adres niet heeft genoemd, de doos onjuist ter inzameling heeft aangeboden, is echter onvoldoende om te oordelen dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor de overtreding niet verantwoordelijk kan worden gehouden. Door de doos onbeheerd achter te laten naast de voordeur van zijn woning heeft hij een situatie doen ontstaan waarin hij er rekening mee diende te houden dat de doos mogelijk door een ander zou worden meegenomen en op onjuiste wijze ter inzameling zou worden aangeboden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3963). Het college heeft [appellant] onder deze omstandigheden terecht als overtreder aangemerkt. Het beroep is ongegrond.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
w.g. Minderhoud w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
163-930.