ECLI:NL:RVS:2020:53

Raad van State

Datum uitspraak
13 januari 2020
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
201905365/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, die op 11 juli 2019 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 2 januari 2018 was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling op 28 januari 2019 ongegrond. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, maar de vreemdeling ging in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft de uitspraak vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 28 januari 2019 ook vernietigd. De staatssecretaris moet nu een nieuw besluit nemen op het bezwaar van de vreemdeling. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris ondeugdelijk had gemotiveerd waarom de vreemdeling niet in aanmerking kwam voor de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf. De staatssecretaris moet nu de afgelegde verklaringen en overgelegde documenten inhoudelijk beoordelen en de afwijzing aan de hand van de relevante richtlijnen toetsen.

De Raad van State heeft de staatssecretaris ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 1.575,00 bedragen, en het griffierecht van € 433,00 moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan op 13 januari 2020.

Uitspraak

201905365/1/V1.
Datum uitspraak: 13 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 11 juli 2019 in zaak nr. 19/1421 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 2 januari 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 28 januari 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.S. van Aken, advocaat te Zierikzee, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De in de eerste grief opgeworpen rechtsvraag over de afwijzingsgrond die de staatssecretaris heeft toegepast, heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 31 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3682, onder 12 en 14).
Hieruit volgt dat de eerste grief in zoverre slaagt.
2.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig om wat de vreemdeling verder aanvoert te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 28 januari 2019 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
3.    De staatssecretaris heeft ondeugdelijk gemotiveerd dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf. De staatssecretaris moet een nieuw besluit nemen op het gemaakte bezwaar. Als de staatssecretaris zich op het standpunt stelt dat de gezinsband is verbroken, moet hij ingaan op de afgelegde verklaringen en de overgelegde documenten, inhoudelijk beoordelen of er nog een werkelijk huwelijks- of gezinsleven is als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gezinsherenigingsrichtlijn (PB 2003 L 251, met rectificatie in PB 2012 L 71) en de afwijzing beoordelen aan de hand van artikel 17 van de richtlijn. Als de staatssecretaris zich op het standpunt stelt dat het nareisbeleid niet van toepassing is, moet hij dat toelichten. Als de staatssecretaris doorverwijst naar de reguliere procedure voor gezinshereniging, moet hij daarbij duidelijk maken dat hij in die procedure zal ingaan op de afgelegde verklaringen en de overgelegde documenten, inhoudelijk zal beoordelen of er nog een werkelijk huwelijks- of gezinsleven is als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de richtlijn en dat hij een eventuele afwijzing zal beoordelen aan de hand van artikel 17 van de richtlijn. Als de staatssecretaris deugdelijk gemotiveerd doorverwijst naar de reguliere procedure, kan de vreemdeling alleen in die procedure de inhoudelijke beoordeling van de staatssecretaris bestrijden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 11 juli 2019 in zaak nr. 19/1421;
III.    verklaart het beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 28 januari 2019, V-nummer […];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.575,00 (zegge: duizendvijfhonderdvijfenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.    gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) voor de behandeling van beroep en hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. Schuurman
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2020
282-954.