201904090/1/A1.
Datum uitspraak: 19 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Lelystad,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 25 april 2019 in zaak nr. 18/100 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2017 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een rookgasafvoer op het perceel [locatie 1] te Lelystad.
Bij besluit van 30 november 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en [vergunninghouder] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.A. Luehof, rechtsbijstandverlener, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [vergunninghouder] is eigenaar van de vrijstaande hoekwoning op het perceel de [locatie 1] en [appellant] is eigenaar van de woning op het perceel [locatie 2]. [appellant] heeft in 2016 een verzoek om handhaving ingediend omdat [vergunninghouder] zonder de daartoe vereiste omgevingsvergunning een rookgasafvoer heeft gerealiseerd die uitkomt op het balkon aan de voorzijde van diens woning. Vervolgens heeft [vergunninghouder] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het gewijzigd realiseren van de rookgasafvoer.
De woning van [vergunninghouder] heeft twee verdiepingen. De bovenste verdieping is een dakopbouw met daaromheen een balkon. De afvoer is tegen de voorgevel geplaatst en voert de rook binnendoor via de eerste etage af naar een rechte afvoerpijp van ongeveer 3 m hoog gemeten vanaf het balkon. De door het college bij besluit van 30 juni 2017 vergunde afvoerpijp wordt met een beugel bevestigd aan de balkonrand. Vanaf deze balkonrand volgt een knik van 45 graden waardoor de afvoer over een lengte van 2,50 meter schuin omhoog naar de dakrand van de dakopbouw terug zal lopen. De afvoer wordt met een beugel bevestigd aan de dakrand en steekt vervolgens nog 50 centimeter boven de dakopbouw uit. De pijp krijgt de kleur van de gevel.
Partijen verschillen van mening of het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2. Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) luidt:
"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk."
Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, luidt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend."
Artikel 12a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet luidt:
"De gemeenteraad stelt een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand."
3. In paragraaf 4.2 van de Welstandsnota zijn objectgerichte criteria voor bijzondere bouwwerken opgenomen. De objectgerichte criteria voor de bijzondere categorieën bouwwerken moeten worden gezien als de gewenste eigenschappen van het bouwplan.
In paragraaf 4.2.6 Installaties worden objectgerichte criteria gegeven voor installaties. "Het gaat bijvoorbeeld om schoorstenen, afvoerkanalen, liftopbouwen, airco units, luchtbehandelingskasten en schotelantennes. Om bij de tijd te blijven en om tegemoet te komen aan veranderingen in gebruik worden ze van tijd tot tijd vervangen of uitgebreid. In veel gevallen is er geen of weinig ruimte voor gereserveerd. Om installaties te veranderen of aan te brengen, zijn meestal bouwkundige voorzieningen nodig. De veranderingen zijn zelden gericht op het verfraaien van het gebouw. Installaties zijn bijna altijd noodzakelijk. Uitgangspunt voor deze ingrepen is dat ze ondergeschikt zijn en het beeld van het gebouw intact laten. Om dit te bereiken is een terughoudende vormgeving uitgangspunt. Bij voorkeur worden installaties geplaatst op plekken die niet zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, bijvoorbeeld in het achterdakvlak."
De volgende criteria worden gegeven:
"plaatsing en maatvoering
- geen installaties aan gevels grenzend aan de openbare ruimte, tenzij uitdrukkelijk ontworpen of zorgvuldig ingepast;
- installaties inpandig realiseren (tenzij er aantoonbare redenen zijn dat deze niet of niet geheel inpandig kunnen worden gerealiseerd).
vormgeving, materiaal en kleur
- bij meerdere installaties op een dak deze in beginsel clusteren en voorzien van een ombouw;
- installaties zijn afgestemd op de vormentaal en het karakter van het gebouw;
- installaties hebben een kleurstelling overeenkomstig gevel of dakvlak, of zijn uitgevoerd in; een grijstint, waardoor opbouw, afvoerkanaal e.d. tegen de lucht wegvalt."
4. Over de rookgasafvoer zijn meerdere welstandsadviezen gegeven. Op 3 maart 2017 heeft welstandsadviseur Zijp in de voorfase geadviseerd over het bouwplan. De welstandscommissie Het Oversticht heeft op 24 augustus 2017 een second opinion gegeven over het bouwplan. Welstandsadviseur Zijp heeft vervolgens op 15 november 2017 een aanvullend advies gegeven. Geconcludeerd wordt dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
Hoger beroep
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan niet voldoet aan de eisen opgenomen in paragraaf 4.2.6 van de Welstandsnota. Hiertoe voert hij aan dat bij een afvoer sprake moet zijn van een terughoudende vormgeving en deze bij voorkeur op een plek moet worden geplaatst die niet zichtbaar is vanuit de openbare ruimte. Ondanks het feit dat de vergunde afvoer ten opzichte van de huidige illegale afvoer wordt teruggebogen, is er geen sprake van een terughoudende vormgeving. De afvoer loopt dwars over het dakterras en is niet weggewerkt tegen de gevel van de opbouw op de tweede etage of in het dak van de opbouw, aldus [appellant]. Bovendien blijft de afvoer vanuit de openbare ruimte storend zichtbaar en moeten installaties inpandig worden aangebracht tenzij er aantoonbare redenen zijn dat deze niet of niet geheel inpandig kunnen worden aangebracht.
[appellant] betoogt dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte een groot gewicht heeft toegekend aan de financiële gevolgen en het afnemen van woonruimte ten gevolge van een eventuele verplaatsing van de rookafvoer in de woning bij de beoordeling of het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Verder betoogt [appellant] dat het college een onafhankelijke deskundige onderzoek had moeten laten verrichten naar de financiële gevolgen van een interne verplaatsing van de afvoerpijp op de begane grond en de eerste verdieping. Door een eventuele verplaatsing komt de afvoerpijp niet meer op het balkon uit maar boven de dakopbouw. Daarnaast had deze onafhankelijke deskundige kunnen onderzoeken of een verplaatsing van de afvoer op de eerste verdieping tot de mogelijkheden behoort en had deze de financiële gevolgen daarvan kunnen beoordelen.
[appellant] betoogt dat ook sprake is van strijd met de in de Welstandsnota opgenomen gebiedsgerichte criteria voor dit gebied. Daartoe voert hij aan dat de afvoer met een doorsnede van 20 cm en een hoogte van ongeveer 3,00 m vanaf het dakterras en die over een lengte van ongeveer 2,00 m vrij hangend en diagonaal over het dakterras loopt architectonisch verwerpelijk is en de ruimtelijke samenhang in de straat en directe woonomgeving niet ondersteunt terwijl dit in de gebiedsgerichte criteria opgenomen in paragraaf 3.4.2 van de Welstandsnota wel is voorgeschreven.
5.1. Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
5.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de situering van de rookgasafvoer weliswaar niet optimaal is, maar dat dit niet betekent dat het college de omgevingsvergunning niet heeft kunnen verlenen onder verwijzing naar de welstandsadviezen. Daarbij is van belang dat de installatie in dit geval binnen wordt geplaatst en dat alleen de rookgasafvoer van de installatie uitmondt op het balkon. Het is inherent aan de plaatsing van de installatie dat daarbij ook een rookgasafvoer moet worden gerealiseerd. Deze rookgasafvoer zal, zoals nader toegelicht in de aan het besluit ten grondslag gelegde welstandsadviezen, door de situering onder een hoek van 45 graden vanaf de openbare weg minder prominent zichtbaar zijn. De rechtbank heeft terecht overwogen dat deze beperkte zichtbaarheid vanaf de straat past binnen de voormelde criteria van de Welstandsnota. Weliswaar zal geen vergelijkbaar beeld kunnen worden gekregen als met een situatie waarbij de afvoer door de dakopbouw loopt, maar de impact is volgens het college door de gekozen oplossing beperkt. Bovendien zal de kleur van de rookgasafvoer zoals in het welstandsadvies van 15 november 2017 staat aangepast worden aan de kleur van de gevel ter vermindering van de zichtbaarheid van de rookgasafvoer. Dat [appellant] een andere visie op het bouwplan heeft dan de welstandscommissie brengt niet met zich dat het bouwplan in strijd is met de geldende welstandscriteria. Daarbij is van belang dat de welstandscriteria naar hun aard niet in de weg staan aan uiteenlopende waarderingen van het bouwplan.
De Afdeling ziet gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen grond voor het oordeel dat de welstandsadviezen zodanige gebreken vertonen dat het college die niet aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
De Afdeling komt niet toe aan een bespreking van het betoog van [appellant] dat de rechtbank bij de beoordeling van de vraag of de installatie niet binnen kon worden geplaatst ten onrechte de financiële aspecten van verplaatsing van de installatie doorslaggevend heeft geacht. Daarbij is van belang dat de installatie binnen wordt geplaatst en het college op grond van de welstandsadviezen over de rookgasafvoer de omgevingsvergunning kon verlenen. Tot het beoordelen van alternatieve uitvoeringsmodaliteiten was daarom geen aanleiding.
Slot en conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Vermeulen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2020
700.