201901747/1/A1.
Datum uitspraak: 19 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Mariahout, gemeente Laarbeek,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 januari 2019 in zaken nrs. 18/77 en 18/2604 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Laarbeek.
Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2017 heeft het college [appellant] zes lasten onder dwangsom opgelegd, vanwege geconstateerde overtredingen op het perceel [locatie] te Lieshout (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 september 2017 heeft het college een bedrag van € 9.000,00 aan volgens hem verbeurde dwangsommen ingevorderd (hierna: het eerste invorderingsbesluit).
Bij besluit van 21 november 2017 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 11 april 2017 gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 11 april 2017 gedeeltelijk herroepen. Bij separaat besluit van 21 november 2017 heeft het college een bedrag van € 19.750,00 aan volgens hem verbeurde dwangsommen ingevorderd (hierna: het tweede invorderingsbesluit).
Bij uitspraak van 18 januari 2019 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen de besluiten van 21 november 2017 en het tweede invorderingsbesluit gegrond verklaard en het beroep van [appellant] tegen het eerste invorderingsbesluit ongegrond verklaard. Verder heeft de rechtbank het besluit van 21 november 2017 vernietigd voor zover hierin niet is beslist over het eerste invorderingsbesluit en de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het besluit van 21 november 2017 in stand gelaten. Voorts heeft de rechtbank het tweede invorderingsbesluit vernietigd en bepaald dat het college over mag gaan tot invordering van een bedrag van € 19.500,00 en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door J.M.A Paauw, J.M.J.P. Aarts, P.J. Linders en E.L.A. Kramer, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] exploiteert op het perceel een varkenshouderij. Hiervoor is op 27 december 2011 een omgevingsvergunning verleend. Op 2 november 2016, 15 februari 2017 en 17 maart 2017 is het bedrijf van [appellant] gecontroleerd op de naleving van milieuregelgeving. Tijdens die controles is een aantal overtredingen geconstateerd. Het college heeft lasten onder dwangsom opgelegd om die overtredingen te laten beëindigen. Volgens het college heeft [appellant] zich niet aan die lasten gehouden. Daarom heeft het dwangsommen ingevorderd.
2. [appellant] heeft ter zitting toegelicht dat het door hem ingestelde hoger beroep alleen ziet op de invordering van verbeurde dwangsommen. Ter zitting heeft hij de hoger beroepsgronden over de elektronische monitoring en het bestaan van concreet zicht op legalisatie ingetrokken. In zijn hogerberoepschrift heeft hij echter alleen deze gronden aangevoerd. Aangezien hij in zijn hogerberoepschrift geen gronden heeft aangevoerd met betrekking tot de invordering van de dwangsommen, geeft het door hem ingestelde hoger beroep geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Roessel
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2020
457-855.