201806325/3/R1, 201806365/3/R1 en 201806367/3/R1.
Datum uitspraak: 10 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van:
1. de raad van de gemeente Aalten,
2. het college van burgemeester en wethouders van Aalten,
opposanten,
tegen de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2019 in zaken nrs. 201806325/2/R1, 201806365/2/R1 en 201806367/2/R1.
Procesverloop
Bij uitspraak van 11 september 2019, in zaken nrs. 201806325/2/R1, 201806365/2/R1 en 201806367/2/R1, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling de besluiten van de raad van 22 mei 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Westrand Aalten" en tot vaststelling van het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplannen uitbreiding geluidszone bedrijventerrein ’t Broek" en het besluit van het college van 25 juni 2018 tot vaststelling van hogere grenswaarden voor woningen in de omgeving van het bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, geheel of gedeeltelijk vernietigd. De uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de raad en het college verzet gedaan.
De Afdeling heeft het verzet ter zitting behandeld op 22 januari 2020, waar de raad en het college, vertegenwoordigd door M. Oldenboom en mr. T. Tuenter, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2. Verzet, als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb, betreft uitsluitend de vraag of de Afdeling ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van - in dit geval - de beroepen tegen de besluiten van 22 mei 2018 en van 25 juni 2018. Dit betekent dat de beoordeling van de Afdeling in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder de raad en het college op zitting te horen. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat omtrent de uitkomst. Zo ja, dan dient de verzetrechter het verzet gegrond te verklaren opdat nader onderzoek kan plaatsvinden.
3. In de uitspraak van 11 september 2019 heeft de Afdeling, onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van 7 november 2018, ECLI:EU:C:2018:882, en de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, het beroep van [bedrijf A] en [bedrijf B], voor zover gericht tegen het besluit van 25 juni 2018, niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen voor het overige gegrond verklaard. Voorts heeft de Afdeling het besluit van 22 mei 2018 waarbij de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Westrand Aalten" voor zover het betreft de bestemmingen "Groen" en "Bedrijventerrein", vernietigd wegens strijd met artikel 2.8, derde lid, van de Wet natuurbescherming, aangezien hij daarbij heeft verwezen naar de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan het PAS. De Afdeling overwoog verder dat, in het geval de raad de ruimtelijke ontwikkeling waarin dit plan voorziet, wil voortzetten daarvoor eerst een nieuwe passende beoordeling moet worden gemaakt die voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, welke nieuwe passende beoordeling mogelijk leidt tot heroverweging of aanpassing van het besluit van 22 mei 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Westrand Aalten". Met betrekking tot het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplannen uitbreiding geluidszone bedrijventerrein ’t Broek" en het besluit van het college van 25 juni 2018, waarbij hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder zijn vastgesteld, overwoog de Afdeling dat deze besluiten zijn genomen met het oog op de gevolgen van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Westrand Aalten" en dat uit de toelichting op deze besluiten volgt dat zij afhankelijk zijn van (de uitvoering van) het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Westrand Aalten". Nu dat bestemmingsplan wordt vernietigd en op voorhand niet duidelijk is of en op welke wijze de uitbreiding van het bedrijventerrein mogelijk wordt gemaakt, is de motivering van de besluiten omtrent de hogere waarden en de aanpassing van de geluidzone niet langer dragend. Deze besluiten zijn daarom vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. Hetgeen in de beroepen is aangevoerd over die besluiten is daarom niet meer besproken. 4. De raad en het college betwisten in verzet niet dat de Afdeling terecht, dat wil zeggen wegens strijd met de Wet natuurbescherming tot de conclusie is gekomen dat de beroepen kennelijk gegrond zijn. Daarom heeft de raad op 17 december 2019 het bestemmingsplan "Aalten Bedrijventerrein Westrand" opnieuw vastgesteld, waaraan is toegevoegd een individuele passende beoordeling als bedoeld in artikel 2.7 en volgende van de Wet natuurbescherming en waarbij is aangesloten bij de uitgangspunten van de uitspraak van 29 mei 2019. Van belang is verder dat [initiatiefneemster] voorafgaand aan de uitspraak waartegen het verzet is gericht, op 11 juli 2019, aangevuld op 21 oktober 2019, alsnog een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming heeft aangevraagd bij de provincie Gelderland. Uitvoering van het plan leidt tot een forse vermindering van de stikstofdepositie op de betrokken hexagonen in de Natura 2000-gebieden "Korenburgerveen" en "Bekendelle", aldus de raad en het college. Niets staat aan een verlening van de Wet natuurbeschermingsvergunning aan [initiatiefneemster] meer in de weg. De raad en het college wijzen er in dat verband op dat, uitgaande van de toekomstige bedrijfsvoering van het bedrijf van [initiatiefneemster], andere mogelijk significante effecten op de Natura 2000 gebieden zoals verstoring of hydrologische effecten naast stikstofdepositie, gezien de afstand tot de Natura 2000 gebieden van meer dan 9 kilometer, met zekerheid kunnen worden uitgesloten. Daarom had de Afdeling behoren af te zien van vereenvoudigde behandeling wegens de kennelijke gegrondheid van de beroepen. Bij een 'normale' behandeling van de beroepen zou het herstelbesluit van 17 december 2019 zijn meegenomen bij de inhoudelijke beoordeling van de beroepschriften. Deze beoordeling zou mogelijk tot een andere uitkomst van de zaak hebben kunnen leiden, aldus de raad en het college.
5. De Afdeling merkt op dat het een discretionaire bevoegdheid is van de bestuursrechter om bij de vernietiging van een besluit te bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. De enkele omstandigheid dat de Afdeling, indien zij de zaak op zitting zou hebben behandeld, in het kader van onderzoek naar het in stand laten van de rechtsgevolgen mogelijk ook het herstelbesluit van 17 december 2019 zou hebben beoordeeld, vormt onvoldoende grond voor de conclusie dat de Afdeling de beroepen niet als kennelijk gegrond buiten zitting heeft mogen afdoen. Hierbij is van belang dat, hoewel de Afdeling reeds vóór de uitspraak van 11 september 2019 op de hoogte was van het bestaan van een aanvraag Wet natuurbeschermingsvergunning van [initiatiefneemster], het nog onzeker was of deze vergunning ook zou worden verstrekt.
6. Voorts is de stelling van de raad en het college dat voorafgaand aan de uitspraak van 11 september 2019 vaststond dat het plan de natuurlijke kenmerken van de betrokken natura 2000-gebieden niet zou aantasten, niet onderbouwd. Weliswaar was een aanvraag gedaan voor een vergunning op 11 juli 2019, maar niet is gebleken dat bij die aanvraag een begin van een ecologische onderbouwing is gevoegd, bijvoorbeeld in de vorm van een AERIUS-berekening.
Gelet daarop heeft de Afdeling terecht volstaan met de enkele vernietiging van de bestreden besluiten zonder de mogelijkheden van de instandhouding van de rechtsgevolgen nader te onderzoeken.
7. De conclusie is dat het verzet van de raad en het college geen grond voor twijfel biedt aan de juistheid van de uitkomst van de uitspraak van 11 september 2019 en niet tot de slotsom leidt dat voortzetting van het onderzoek nodig was en dat de raad en het college voorafgaand aan die uitspraak door de Afdeling hadden moeten worden gehoord.
8. Het verzet is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2020
195-209.
BIJLAGE
ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
Hoofdstuk 8 Bijzondere bepalingen over de wijze van procederen bij de bestuursrechter
Titel 8.2 Behandeling van het beroep in eerste aanleg
Afdeling 8.2.4 Vereenvoudigde behandeling
Artikel 8:54
1. Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:
a. de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,
b. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
c. het beroep kennelijk ongegrond is, of
d. het beroep kennelijk gegrond is.
2. In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel 8:55, eerste lid.
Artikel 8:55
1. Tegen de uitspraak, bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan verzet doen bij de bestuursrechter.
[…]
4. Alvorens uitspraak te doen op het verzet, stelt de bestuursrechter de indiener van het verzetschrift die daarom heeft gevraagd, in de gelegenheid op een zitting te worden gehoord, tenzij hij van oordeel is dat het verzet gegrond is. In andere gevallen kan de bestuursrechter de indiener in de gelegenheid stellen op een zitting te worden gehoord.